ECLI:NL:OGHACMB:2018:163

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
Lar 41/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) na veroordeling wegens schending ambtsgeheim

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen klager, een voormalige directeur van het Huis van Bewaring, en de Minister van Justitie. Klager had op 24 januari 2018 een verzoek ingediend om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te verkrijgen, maar dit verzoek werd op 5 april 2018 afgewezen door de Minister. De afwijzing was gebaseerd op een eerdere veroordeling van klager tot een gevangenisstraf van negen maanden wegens schending van het ambtsgeheim. Klager was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat hij niet van plan was om met zijn op te richten bouw- en beveiligingsbedrijf zich bezig te houden met onbetrouwbare praktijken. Hij stelde dat zijn belang om een nieuwe start te maken zwaarder zou moeten wegen dan het risico voor de samenleving.

De Minister van Justitie verdedigde de afwijzing door te wijzen op de veroordeling van klager, die volgens hem niet verenigbaar was met het doel van de VOG. Het Gerecht oordeelde dat de VOG een functie heeft naar de samenleving, omdat het derden in staat stelt te weten of zij met een betrouwbare persoon te maken hebben. Het Gerecht concludeerde dat de veroordeling van klager een belemmering vormde voor de afgifte van de VOG, ongeacht de intenties van klager met zijn nieuwe bedrijf. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van klager ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 22 oktober 2018
Zaaknummer: Lar 41/2018
Uitspraaknr:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klager]
wonende op Sint Maarten,
klager,
gemachtigde: mr. G. Hatzmann
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Vogepoel

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 5 april 2018, waarbij het verzoek van klager om een verklaring omtrent gedrag is afgewezen.

2.Procesverloop

Namens klager is op 19 april 2018 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een pro- forma klaagschrift ingediend ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Op 28 mei 2018 zijn de gronden aangevuld.
Op 28 juni 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 september 2018. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen (bij dienstbrief van 23 augustus 2018 alsmede door verspreiding van een zittingsrol) niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

  • In 2017 is klager geschorst uit zijn functie als directeur van het Huis van Bewaring [HvB] omdat hij verdachte werd in een strafzaak.
  • Klager heeft op 24 januari 2018 een verzoek ingediend om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verkrijgen.
  • Bij vonnis van 2 of 21 februari 2018 heeft het Gerecht klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, wegens het schenden van zijn ambtsgeheim. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
  • Klager is begonnen met het oprichten van een bouw- en beveiligingsbedrijf.
  • Bij beschikking van 5 april 2018 heeft verweerder het verzoek tot verkrijging van een VOG afgewezen, op de grond dat klager is veroordeeld bij vonnis van 21 februari 2018.
3.1
Klager meent dat zijn verzoek ten onrechte is afgewezen. Niet blijkt dat uit zijn veroordeling zou voortvloeien dat klager zich met zijn op te richten bedrijf zou gaan bezighouden met zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Verweerder maakt het zo voor klager onmogelijk om een nieuwe start te maken. Dit belang van klager weegt zwaarder dan het eventuele risico, zo dat risico er al is, voor de samenleving.
3.2
Verweerder stelt dat de gevraagde VOG terecht is geweigerd. Verweerder heeft daarbij gewezen op de veroordeling van klager ter zake omkoping en schending ambtsgeheim. Deze veroordeling acht verweerder niet te verenigen met het doel waarvoor de VOG is gevraagd.

4.Beoordeling

4.1
Volgens artikel 15, derde lid, van de Landsverordening, houdt een verklaring omtrent het gedrag niet anders in dan dat de minister uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene ingesteld, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
4.2
Het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd betreft het starten van een eigen bouw- en beveiligingsbedrijf. Met het betoog van klager dat hij zich met dat bedrijf niet gaat bezighouden met zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, miskent klager dat bij een aanvraag van een VOG niet ter beoordeling ligt of de aanvrager zal recidiveren. Ter beoordeling is veeleer of het gepleegde feit op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van het werk waarvoor de verklaring wordt gevraagd, zou verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. De VOG heeft naar de samenleving een functie, omdat zo derden, bijvoorbeeld opdrachtgevers, kunnen weten of zij met een betrouwbare ondernemer in zee gaan. In het licht van dit beoordelingskader heeft verweerder, naar het oordeel van het Gerecht, kunnen oordelen dat het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd in de weg staat aan verlening daarvan.
4.3
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

5.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
- Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.