ECLI:NL:OGHACMB:2018:162

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
SXM201800217 Lar 23/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over het uitlandigheidsvereiste in vreemdelingenzaken en de gevolgen van langdurig illegaal verblijf

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Jamaicaanse, en de Minister van Justitie van Sint Maarten. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv), die eerder was afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste. Eiseres, geboren op 4 mei 1995, verbleef sinds 2009 op Sint Maarten, aanvankelijk met een visum dat in oktober 2012 afliep. Na een afwijzing van haar aanvraag in 2016, heeft zij bezwaar aangetekend. De zaak kwam voor het Gerecht na een eerdere uitspraak waarin het Gerecht had geoordeeld dat de Minister een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiseres.

Tijdens de zitting op 10 september 2018 heeft eiseres betoogd dat zij recht heeft op verblijf in Sint Maarten op basis van haar studie en dat er goede redenen zijn om een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste. De Minister van Justitie betoogde echter dat eiseres en haar moeder op de hoogte waren van het uitlandigheidsvereiste en dat het illegale verblijf voor hun rekening kwam. Het Gerecht heeft overwogen dat de Minister in redelijkheid kon besluiten geen uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste, en dat de omstandigheden van eiseres, waaronder het overlijden van haar grootmoeder, geen reden waren om van dit beleid af te wijken.

De uitspraak concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen op 22 oktober 2018, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 22 oktober 2018
Zaaknummer: SXM201800217-Lar 23/2018
Uitspraaknr:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres]
wonende op Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. Stomp
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. Muller.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 26 januari 2018, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen verweerders beschikking van 1 maart 2016 inhoudende afwijzing van de aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) ten behoeve van eiseres, ongegrond heeft verklaard.

2.Procesverloop

Namens eiseres is op 27 februari 2018 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een pro- forma beroepschrift ingediend ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 4 april 2018 zijn de gronden aangevuld.
Op 21 mei 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, met bijlagen.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 september 2018. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten
- Eiseres is geboren op 4 mei 1995 te Jamaica en bezit de Jamaicaanse nationaliteit.
- Op 15 juli 2009 heeft de moeder van eiseres haar naar Sint Maarten gebracht om hier te lande de zomervakantie door te brengen.
- Eiseres reist in 2012 naar Sint Maarten met een visum met geldigheidsduur van 21 april 2012 tot 22 oktober 2012 met als reisdoel familiebezoek.
- Eiseres heeft zich op 19 januari 2016 tot verweerder gewend met het verzoek haar in aanmerking te brengen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) met als doel verblijf bij moeder en echtgenoot.
- De aanvraag om een vttv is bij beschikking van 1 maart 2016 afgewezen, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 9 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU), kort gezegd vanwege het feit dat een eerste aanvraag betreft en niet aan het uitlandigheidsvereiste is voldaan.
- Tegen deze beschikking heeft eiseres op 18 mei 2016 bezwaar doen instellen.
- Bij uitspraak van 14 oktober 2017 (kenmerk Lar 127/2016) heeft het Gerecht overwogen:
“Niet is in geschil dat door eiser niet is voldaan aan het uitlandigheidsvereiste. Volgens eiser bestaan er in zijn geval goede gronden om dat vereiste niet aan hem tegen te worden. Verweerder betoogt dat in gevallen waarin niet aan het uitlandigheidsvereiste is voldaan nimmer een verblijfsvergunning kan worden verstrekt. Anders dan door verweerder betoogd geeft het beleid van verweerder evenwel ruimte om uitzonderingen te maken op het uitlandigheidsvereiste. In zoverre schiet de motivering van het bestreden besluit tekort.”
Het Gerecht heeft vervolgens de beschikking op bezwaar van 12 september 2016 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Dat heeft geleid tot het onderhavige bestreden besluit.
3.1
Eiseres verwijst naar hetgeen zij eerder in bezwaar en het vorige beroep naar voren heeft gebracht en vult dit aan als volgt. Zij stelt dat zij op grond van haar studie recht heeft op verblijf in Sint Maarten. Zij voldoet aan alle vereisten; haar kan uitsluitend worden tegengeworpen dat zij niet aan het uitlandigheidsvereiste heeft voldaan. Op dit vereiste moet verweerder echter een uitzondering maken, aldus eiseres. De verwijzing van verweerder naar de moeder van eiseres mist de kern van de zaak. Uit het besluit blijkt niet dat verweerder een deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft niet onderbouwd dat eiseres zich in Jamaica zelf wel kan redden, al dan niet met de hulp van een derde.
3.2
Verweerder stelt dat er geen aanleiding is om een uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste. Verweerder acht daarbij van belang dat zowel de moeder van eiseres als, op enig moment, eiseres zelf, op de hoogte waren van het uitlandigheidsvereiste. Het komt dan ook voor haar rekening dat zij vier jaren illegaal op Sint Maarten heeft doorgebracht. Verweerder meent dat ook het overlijden van de grootmoeder van eiseres in 2013, geen reden was het uitlandigheidsvereiste niet te respecteren. Voor eiseres had iemand anders moeten worden gevonden om haar te verzorgen. Het doet niet ter zake dat de moeder van eiseres pas in 2015 haar eigen verblijfsstatus had geregeld, noch dat eiseres haar inmiddels begonnen studie zou moeten afbreken. Eiseres had haar verblijfsstatus veel eerder moeten en kunnen (laten) regelen. Verweerder benadrukt dat van eiseres slechts wordt gevergd dat zij tijdelijk het land verlaat om de aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen. Als zij aan de voorwaarden voldoet, kan zij weer terugkeren.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt dat eiseres in haar beroep niet kan volstaan met een eenvoudige verwijzing naar eerder door haar, ook in de vorige procedure, ingediende gronden. Het Gerecht zal slechts beoordelen hetgeen eiseres thans tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
4.2
In geschil is of verweerder een uitzondering had moeten maken op het uitlandigheidsvereiste.
4.3
In de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU), het Toelatingsbesluit en de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) staan voorwaarden voor toelating tot Sint Maarten op grond van een vttv. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de LTU kan de vttv worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
4.4
In de Richtlijnen is een restrictief toelatingsbeleid neergelegd, gericht op beteugeling van de instroom van vreemdelingen in het licht van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Voorts moeten vreemdelingen hun aanvraag voor eerste toelatingen tot Sint Maarten in principe in het buitenland afwachten. Dit is het zogenoemde uitlandigheidsvereiste.
4.5
Niet in geschil is dat sprake is van een eerste aanvraag en dat eiseres niet heeft voldaan aan het uitlandigheidsvereiste. Zoals het Gerecht eerder heeft overwogen strekt paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen waarin het uitlandigheidsvereiste is opgenomen ertoe te voorkomen dat de minister, voordat deze kan beoordelen of een vreemdeling aan alle voor toelating gestelde eisen voldoet, door diens aanwezigheid hier te lande voor voldongen feiten wordt geplaatst.
4.6
Het Gerecht benadrukt dat de genoemde Richtlijnen het beleid vormen van verweerder. De toetsing of verweerder al dan niet op dat beleid een uitzondering had moeten maken, is een terughoudende, waarmee de vraag is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het geval van eiseres geen uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste. Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden gezegd dat verweerder met de beslissing geen uitzondering op dat vereiste te maken in het geval van eiseres, onredelijk is. Bovendien heeft verweerder dit in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
4.7
Uit het dossier blijkt dat de moeder van eiseres, hoewel zij zich er van bewust was dat zij zelf illegaal in Sint Maarten verbleef en hoewel zij op de hoogte was van het uitlandigheidsvereiste, er toch voor heeft gekozen om haar dochter, eiseres, naar Sint Maarten te halen. Zij heeft vervolgens niet zo snel als mogelijk was haar eigen verblijf en dat van haar dochter getracht te legaliseren, maar heeft hier, met haar dochter, illegaal verbleven. Pas in 2016, toen eiseres inmiddels de leeftijd van 20 jaar had bereikt, heeft eiseres een verblijfsvergunning aangevraagd. Het illegale verblijf tot dan toe in Sint Maarten komt volledig voor rekening van de moeder van eiseres en, later, van eiseres zelf. Niet blijkt, en niet is aangevoerd door eiseres, dat zij de legalisering van haar verblijf niet eerder had kunnen inzetten.
4.8
De omstandigheid dat de grootmoeder van eiseres in 2013 is overleden, is geen reden waarom eiseres niet eerder haar verblijf had kunnen regelen. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat er na het overlijden van haar grootmoeder niemand was in Jamaica om voor haar te zorgen, wijst het Gerecht er op dat eiseres toen al 17 of 18 jaar oud was en geacht mocht worden het zonder zorg in de directe nabijheid te kunnen redden, nog daargelaten dat het de verantwoordelijkheid van de moeder van eiseres is om zo nodig voor opvang te zorgen. Daar komt bij dat op het moment dat de grootmoeder van eiseres is overleden, de beoordeling van een verblijfsaanvraag nog niet aan de orde was. Eiseres heeft zich immers pas in 2016 tot verweerder gewend met een aanvraag om verblijf. Het kan daarom bezwaarlijk thans aan verweerder worden verweten geen rekening te hebben gehouden met een feit dat niet aan zijn beoordeling was onderworpen.
4.9
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om geen uitzondering te maken op het uitlandigheidsvereiste. Daar komt bij dat indien op grond van hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht een uitzondering op het uitlandigheidsvereiste zou moeten worden toegestaan, het er op neer zou komen dat met het langdurig illegaal verblijven in Sint Maarten, alsnog verblijf kan worden afgedwongen.
4.1
Voor zover eiseres met haar betoog een beroep heeft willen doen op de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt tegen inbreuken op het gezinsleven, moet dat beroep falen. Hierbij is van belang dat dit artikel niet betekent dat een vreemdeling de vrije keuze heeft voor een plaats van vestiging. Eiseres is bovendien, en was dat ook al ten tijde van haar aanvraag om een vttv, meerderjarig, zodat slechts indien sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele band tussen haar en haar moeder, sprake is van door verweerder te respecteren recht op gezinsleven. Dat daarvan sprake is, heeft eiseres niet betoogd en is ook overigens niet gebleken.
4.11
Het voorgaande leidt tot ongegrond verklaring van het beroep. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het Gerecht geen aanleiding.
De beslissing
Het Gerecht in eerste aanleg:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.