ECLI:NL:OGHACMB:2018:161

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
201800839
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verklaring omtrent gedrag op basis van bestaande veroordelingen en de rol van de bestuursrechter

In deze zaak heeft klager, wonende op Sint Maarten, een verzoek ingediend om een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan te vragen bij de Minister van Justitie. Dit verzoek werd afgewezen op basis van eerdere veroordelingen voor vernieling en mishandeling. Klager heeft op 21 juni 2018 een klaagschrift ingediend tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoert dat de veroordelingen niet relevant zijn voor de afgifte van de VOG, omdat deze incidenten uit 2016 dateren en hij geen gevangenisstraf heeft gekregen. Klager stelt dat de beslissingen die tot de veroordelingen hebben geleid, racistisch waren en dat hij in die periode jong was en onder druk stond.

De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A. Baran, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de veroordelingen van klager een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG, vooral gezien de strenge veiligheidseisen die gelden voor werk op een internationale luchthaven. De bestuursrechter heeft de feiten en omstandigheden van de veroordelingen in overweging genomen, maar benadrukt dat het niet zijn taak is om de strafzaak opnieuw te beoordelen. De rechter concludeert dat de veroordelingen van klager, gezien hun recente datum, relevant zijn voor de aanvraag van de VOG.

Uiteindelijk heeft het Gerecht in eerste aanleg op 22 oktober 2018 het klaagschrift van klager ongegrond verklaard. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van de veiligheid op de luchthaven zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van klager. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open, zoals bepaald in de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 22 oktober 2018
Zaaknummer: SXM201800839
Uitspraaknummer:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
in het geding van:
[klager]
wonende op Sint Maarten,
klager,
procederende in persoon,
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Baran

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 16 mei 2018 waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van klager van 27 maart 2018 om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: de beschikking).

2.Procesverloop

Klager heeft op 21 juni 2018 bij het Gerecht een klaagschrift ingediend tegen de beschikking op grond van artikel 25 van de Landsverordening houdende bepalingen betreffende de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag (hierna de Landsverordening).
Verweerder heeft op 25 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 1 oktober 2018. Klager is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

  • Op 27 maart 2018 heeft klager zich tot verweerder gewend met een verzoek tot afgifte van een Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG). Daarbij heeft klager als doel waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd opgegeven: “Safe Cargo Services/Airport security pass”.
  • Bij vonnis van 21 mei 2016 is klager veroordeeld to 26 uur taakstraf, wegens vernieling.
  • Bij beschikking van 5 april 2018 heeft verweerder het verzoek tot verkrijging van een VOG afgewezen, op de grond dat klager is veroordeeld bij vonnis van 21 mei 2016 en er sprake was van een mishandeling door klager op 23 juni 2016.
Klager erkent dat hem op 21 mei 2016 een taakstraf is opgelegd voor vernieling en dat hij schadevergoeding heeft moeten betalen. Hij stelt echter dat het per ongeluk gebeurde. Ook erkent klager dat op 23 juni 2016 een incident heeft plaatsgevonden, maar stelt dat hij per ongeluk iemand een vuistslag heeft gegeven en dat er niet genoeg bewijs was om hem gevangenisstraf te geven. Klager voegt hier aan toe dat hij in die periode nog jong was en een zware tijd had. Hij meent dat de beslissingen die tot de politierapportages hebben geleid, racistisch waren. Omdat de feiiten dateren uit 2016, in Nederland zijn gebeurd en aan hem geen gevangenisstraf is opgelegd, pleit klager ervoor dat hij de gevraagde Verklaring omtrent het gedrag krijgt.
Verweerder stelt dat de veroordelingen in de weg staan aan het doel waarvoor klager de VOG heeft gevraagd. Verweerder wijst er in dat verband op dat aanhet werken op een internationale luchthaven strenge veiligheidseisen mogen worden gesteld, waarvoor een zware toets geldt. Aan de toegang tot het beveiligde gedeelte op een internationale luchthaven, mogen bovendien extra zware eisen worden gesteld, met het oog op de veiligheid van de passagiers, medewerkers en ondernemers op de luchthaven, maar ook met het oog op het belang van het (inter)nationale aanzien van de luchthaven voor het land Sint Maarten.

4.Relevante regelgeving

Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent het gedrag geeft verweerder een verklaring omtrent het gedrag slechts af wanneer hem uit onderzoek met betrekking tot het gedrag van betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
Ingevolge het bepaalde in artikel 22, tweede lid, van voornoemde Landsverordening wordt in de verklaring het doel, waarvoor de aangifte is gevraagd, vermeld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 23 van voornoemde Landsverordening mag verweerder bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op uittreksels uit strafregisters, politieregisters en andere schriftelijke bescheiden welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
Uit artikel 22, tweede lid, van de voornoemde Landsverordening leidt het Gerecht af dat verweerder in zijn beslissing aandacht kan besteden aan de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Aldus staat het individuele geval van de aanvrager centraal. De persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de aanvrager en de achtergronden van het gepleegde strafbare feit worden in beschouwing genomen. Daarvan maken deel uit de ouderdom van de veroordeling, de aard en de zwaarte van het delict, de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel en het aantal in een bepaalde tijdspanne vastgelegde gegevens, alles gerelateerd aan de vraag of sprake is van een op voormelde gegevens gegrond ernstig vermoeden dat aanvrager gevaar oplevert voor de openbare orde.

5.Beoordeling

Het Gerecht stelt vast dat verweerder het strafblad van eiser niet bij de stukken heeft gevoegd, zodat het Gerecht niet aan de hand daarvan heeft kunnen controleren wat de veroordelingen inhielden. Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht kan echter in voldoende mate worden afgeleid dat klager tot twee maal toe is veroordeeld, eenmaal voor vernieling, eenmaal voor mishandeling. Beide veroordelingen zijn van een zo recente datum dat zij nog relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag van klager om een VOG.
De stelling van klager dat beide veroordeling het gevolg waren van per ongeluk handelen van zijn kant, kunnen bij deze beoordeling geen rol spelen. Bij de beoordeling van verweerder of er een VOG kan worden afgegeven, hoeft verweerder niet te treden in de omstandigheden die tot de strafrechtelijke veroordelnig hebben geleid. Het is de strafrechter die alle omstandigheden van de strafzaak in zijn weging meeneemt. Het is slechts de uitkomst van die weging die een rol kan spelen in deze bestuursrechtelijke procedure. Anders gezegd : noch verweerder, noch de bestuursrechter kunnen de strafzaak nog eens overdoen.
Daar komt bij dat, zoals het Gerecht al eerder heeft overwogen, aan het werken op een internationale luchthaven strenge veiligheidseisen mogen worden gesteld. Klager wil niet alleen gaan werken op de luchthaven, hij heeft de VOG gevraagd om te kunnen werken in het beveiligde gedeelte, zo leidt het Gerecht althans af uit het door klager opgegeven doel van zijn aanvraag. Aan toegang tot dat gebied mogen nog meer dan gemiddeld zware eisen worden gesteld, niet alleen met het oog op de veiligheid van de passagiers, medewerkers en ondernemers op de luchthaven, maar ook met het oog op het belang van het (inter)nationale aanzien van de luchthaven voor het land Sint Maarten. Gelet daarop zijn de veroordelingen van klager, zoals nader toegelicht in het verweerschrift, voldoende basis voor de weigering de VOG af te geven.
Voor zover klager heeft willen betogen dat de weigering hem een VOG te geven disproportioneel is, overweegt het Gerecht dat de belangen die verweerder mede behartigt, in dit geval de veiligheid op de luchthaven, een groter gewicht in de schaal leggen.

6.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2018.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open (artikel 28, lid 3, Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag).