In deze zaak heeft klager, wonende op Sint Maarten, een verzoek ingediend om een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan te vragen bij de Minister van Justitie. Dit verzoek werd afgewezen op basis van eerdere veroordelingen voor vernieling en mishandeling. Klager heeft op 21 juni 2018 een klaagschrift ingediend tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoert dat de veroordelingen niet relevant zijn voor de afgifte van de VOG, omdat deze incidenten uit 2016 dateren en hij geen gevangenisstraf heeft gekregen. Klager stelt dat de beslissingen die tot de veroordelingen hebben geleid, racistisch waren en dat hij in die periode jong was en onder druk stond.
De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. A. Baran, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de veroordelingen van klager een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG, vooral gezien de strenge veiligheidseisen die gelden voor werk op een internationale luchthaven. De bestuursrechter heeft de feiten en omstandigheden van de veroordelingen in overweging genomen, maar benadrukt dat het niet zijn taak is om de strafzaak opnieuw te beoordelen. De rechter concludeert dat de veroordelingen van klager, gezien hun recente datum, relevant zijn voor de aanvraag van de VOG.
Uiteindelijk heeft het Gerecht in eerste aanleg op 22 oktober 2018 het klaagschrift van klager ongegrond verklaard. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van de veiligheid op de luchthaven zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van klager. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open, zoals bepaald in de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag.