ECLI:NL:OGHACMB:2018:160

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AR 858/2014 – ghis 81921 – H 408/16 en H 410/16 – AUA2016H00056 en AUA2016H00057
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en omkeringsregel in civiel recht

In deze zaak, die betrekking heeft op een verkeersongeval dat plaatsvond op 9 april 2013, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de naamloze vennootschap New India Assurance Representative N.V. en een appellant, die beiden betrokken waren bij het ongeval. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant op het moment van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde, met een gemeten alcoholgehalte van 900 microgram per liter uitgeademde lucht, terwijl de wettelijke limiet 220 microgram is. Dit leidde tot de toepassing van de omkeringsregel, waarbij het aan de appellant en New India was om tegenbewijs te leveren dat het ongeval ook zonder hun onrechtmatig handelen had kunnen plaatsvinden.

Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de appellant en New India niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De deskundige die door hen was ingeschakeld, concludeerde dat het ongeval ook zonder het onrechtmatige handelen van de appellant had kunnen plaatsvinden, maar het Hof vond deze conclusie niet voldoende onderbouwd. Het Hof oordeelde dat zowel de fouten van de appellant als die van een derde bestuurder, [naam 3], bijdroegen aan het ongeval. Daarom werd de aansprakelijkheid van de appellant en New India vastgesteld op 50% voor de schade die uit het ongeval voortvloeide.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere vonnissen gedeeltelijk en bepaalde dat de appellant en New India hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, die nader moet worden vastgesteld. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2018.

Uitspraak

Registratienummers: AR 858/2014 – ghis 81921 – H 408/16 en H 410/16 AUA2016H00056 en AUA2016H00057
Uitspraak: 21 augustus 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak onder nummer H 408/16 van:
de naamloze vennootschap
NEW INDIA ASSURANCE REPRESENTATIVE N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter Homan,
tegen

1.[naam 1][GEÏNTIMEERDEN],

2.
[naam 2][GEÏNTIMEERDEN],
beiden voor zich en in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van
3.
-[GEÏNTIMEERDEN],
allen wonende te Canada,
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. D.G. Kock en E.M.J. Cafarzuza,
en in de zaak onder nummer H 410/16 van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
appellant,
gemachtigde: mr. C. Lejuez ,
tegen

1.[naam 1][GEÏNTIMEERDEN],

2.
[naam 2][GEÏNTIMEERDEN],
beiden voor zich en in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van
3.
[GEÏNTIMEERDEN],
allen wonende te Canada,
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. D.G. Kock en E.M.J. Cafarzuza.
De partijen worden hierna ook New India, [appellant] en [geïntimeerden] c.s. genoemd.

1. Het verdere verloop van het geding in beide zaken

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 17 oktober 2017 waarbij het zowel [appellant] als New India heeft toegelaten tot het onder 4.8 van dat vonnis bedoelde tegenbewijs.
1.2
Op de rol van 20 februari 2018 heeft New India een akte houdende schriftelijke bewijslevering genomen waaraan drie producties zijn gehecht.
1.3
Op diezelfde rol van 20 februari 2018 heeft [appellant] een akte bewijslevering genomen waaraan een productie is gehecht.
1.4 [
geïntimeerden] c.s. hebben op deze twee akten gereageerd bij een op de rol van 17 april 2018 genomen antwoordakte.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.
2. De beoordeling in beide zaken
2.1
In het tussenvonnis is onder meer overwogen dat [appellant] op het moment van het ongeval stevig onder invloed van alcohol verkeerde, dat kort na dat ongeval in de adem van [appellant] 900 microgram (g) alcohol per liter uitgeademde lucht is gemeten waar het 220 g het wettelijk toegestane [naam 1]um is, dat daarmee sprake is van handelen in strijd met artikel 5 lid 2 Landsverordening Wegverkeer, alsmede dat reeds de overtreding van dat voorschrift ertoe leidt dat ingevolge de zogenaamde “omkeringsregel” tot op tegenwijs moet worden uitgegaan van het bestaan van het voor aansprakelijkheid vereiste causaal verband tussen het onrechtmatig handelen - het rijden onder invloed - en het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. Het is dan aan [appellant] en aan New India om te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, dat het ongeval en daaruit voortvloeiende schade er ook zonder het onrechtmatig handelen van [appellant] zouden zijn geweest (rov 4.5)
In dat verband hebben [appellant] en New India beide, naar de kern genomen, aangevoerd dat het ongeval uitsluitend is toe te schrijven aan de verkeersfout van [naam 3]. Diens manoeuvre was zodanig onverwacht en de uitwijkmogelijkheden ter plaatse waren dusdanig beperkt dat geen automobilist, hoe nuchter ook, een aanrijding had kunnen voorkomen. Van onvoldoende voorzichtig en anticiperend rijgedrag en verminderd reactievermogen bij [appellant] als gevolg van zijn alcoholgebruik was volgens [appellant] en zijn verzekeraar geen sprake. [appellant] heeft zich niet alleen aan de [naam 1]umsnelheid gehouden, maar hij heeft ook zijn snelheid aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Ook heeft [appellant] zo snel als mogelijk op de rem getrapt. Voor deze lezing van de gebeurtenissen beroepen [appellant] en New India zich mede op de vrijspraak in het onder 4.1 genoemde strafvonnis (rov. 4.6).
Overwegende dat dit verweer voorshands onvoldoende steun vond in het overgelegde bewijs (rov. 4.7) , heeft het Hof [appellant] en New India de gelegenheid geboden het benodigde tegenbewijs alsnog te leveren, met de aantekening dat - mede gelet op de reeds beschikbare processen-verbaal - vooral kan worden gedacht aan een (schriftelijke of mondelinge) rapportage van een of meer verkeersongevalsdeskundigen, onder wie mogelijk ook de in de conclusie van antwoord van New India genoemde “verbalisant c.q. verkeersspecialist zijdens het KPA”, C. Orman (hierna: Orman).
4.2
Om aan deze bewijsopdracht te voldoen hebben [appellant] en New India een brief de dato 9 november 2017 in het geding gebracht, houdende een rapport van J.L.M. Meuwissen, NIVREre, Verkeersongevallen deskundige en gerechtelijk deskundige (hierna: Meuwissen). De in het tussenvonnis genoemde deskundige Orman, zo verklaren [appellant] en New India in hun akte, is inmiddels met pensioen.
4.3
In zijn rapport constateert Meuwissen, na analyse van (vooral) de videobeelden, dat [appellant] zeer snel op de voor hem ontstane situatie heeft gereageerd en ook al (net voor de botsing) een remming heeft ingezet. [appellant] had slechts circa één seconde de tijd om op de voor hem afslaande auto van [naam 3] te reageren en zo mogelijk te handelen en/of uit te wijken. In aanmerking nemende de zogenaamde “schrikseconde” die een mens nodig heeft bij een zich plotseling aandienende situatie als deze, rept de deskundige van een zeer snelle reactie hetgeen niet passend is bij hinder door alcoholgebruik. Uitwijken was gezien de plaatselijke omstandigheden geen optie, aldus de deskundige: naar links was, vanwege obstakels, niet mogelijk en naar rechts gaf juist een hogere “trefkans”. Er was, ook voor een niet onder invloed zijnde bestuurder, onder de gegeven omstandigheden te weinig tijd en ruimte ter beschikking om te reageren en te handelen ter voorkoming van de aanrijding, aldus Meuwissen. Tot zover ziet het Hof geen aanleiding om aan zijn deskundige analyse te twijfelen en het neemt deze dan ook over.
4.4
Dat geldt echter niet voor de conclusie die deze deskundige aan zijn observaties verbindt, te weten dat het ongeval ook had plaatsgevonden zonder het onrechtmatige handelen (alcoholgebruik) van [appellant].
In het rapport wordt immers geen aandacht besteed aan de vraag of [appellant] zijn snelheid voldoende had aangepast en of het ongeval wellicht op die wijze voorkomen had kunnen worden. Bij de analyse wordt de snelheid waarmee [appellant] reed tot uitgangspunt genomen om vervolgens op basis van de beschikbare tijd te concluderen dat er - ook voor een volledig nuchtere bestuurder - te weinig tijd was om te reageren en handelen ter voorkoming van de aanrijding.
4.5
Aangaande de snelheid waarmee [appellant] vlak voor het ongeval reed, hebben [appellant] en New India ook geen ander bewijs ingebracht. In hun akte merken zij in dat verband op dat destijds (in 2013) ten aanzien van de uit de Nissan Frontier van [appellant] genomen computer op navraag van het Openbaar Ministerie door het daartoe aangewezen instituut in Nederland is te kennen gegeven dat dit betreffende model computer niet kon worden uitgelezen ter bepaling van de snelheid. Zij hebben ook geen nader bewijsaanbod gedaan.
4.6
De conclusie moet dan zijn dat [appellant] en New India niet in het hun opgedragen tegenbewijs zijn geslaagd. De mogelijkheid dat, zoals door [geïntimeerden] c.s. is gesteld, het ongeval mede is veroorzaakt doordat [appellant] als gevolg van zijn alcoholgebruik te hard heeft gereden, althans zijn snelheid onvoldoende op de plaatselijke omstandigheden heeft aangepast, is immers open blijven staan. De omstandigheid dat de precieze snelheid waarmee [appellant] reed niet is komen vast te staan, behoort in dit verband tot zijn bewijsrisico (en dat van New India). Zonder duidelijkheid over die snelheid valt niet te zeggen of [appellant] zijn rijgedrag voldoende had aangepast op de lokale omstandigheden. Of [appellant] zich aan de ter plaatse geldende [naam 1]umsnelheid heeft gehouden, is daarbij niet beslissend.
4.7
Daarbij tekent het Hof nog aan dat de videobeelden erop wijzen dat er, los van de nabij gelegen kruising met stoplichten, redenen waren om snelheid te minderen, nu sprake was van een smalle weg met daarop geparkeerde auto’s zodat de uitwijkruimte beperkt was, alsmede van een deels open middenberm die werd gebruikt om over de weghelft waarop [appellant] reed rechtsaf te slaan naar een hotel. Dat had voor [appellant], die ter plekke goed bekend was, reeds reden moeten zijn voor behoedzaamheid. Of er elders aan de weg alleen winkels en restaurants zijn gelegen, die op het tijdstip van het ongeval al waren gesloten, maakt dat niet anders. Voorts blijkt dat er op de andere rijbaan, buiten de door [naam 3] bestuurde auto, nog het nodige verkeer was. Dat dit een momentopname betreft (van de situatie net nadat het stoplicht op groen was geprongen) is niet relevant: het was immers de situatie waarop [appellant] zich (mede) had in te stellen. Voor zover [appellant] en New India zouden willen betogen dat er geen reden was snelheid te minderen, anders dan om tijdig tot stilstand te (kunnen) komen voor de verderop gelegen stoplichten, wordt dat betoog verworpen.
4.8
Daarmee doet zich de situatie voor dat beide fouten, zowel die van [naam 3] als die van [appellant], aan het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade een
- noodzakelijke - bijdrage hebben geleverd, zodanig dat (rechtstreekse) toepassing van artikel 6:99 BW, leidende tot volledige (hoofdelijke) aansprakelijkheid van [appellant] en New India niet aan de orde is. Ook [geïntimeerden] c.s. lijken er (althans aanvankelijk) van te zijn uitgegaan dat in dit geding (en niet pas in de schadestaatprocedure of op een regresvordering van [appellant] en New India op [naam 3]) wordt vastgesteld voor welk percentage [appellant] en New India aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval, ook al is de precieze schade nog niet bekend en is [naam 3] in deze procedure niet betrokken.
Omdat aannemelijk is dat de ernst van de schade, waarvan de aard voldoende bekend is, in belangrijke mate het gevolg is geweest van de snelheid waarmee [appellant] kwam aanrijden, zal het Hof bij gebrek aan concrete aanknopingspunten voor een andere verdeling de mate waarin [appellant] aan de schade heeft bijgedragen op 50% stellen en hem en New India voor dat percentage aansprakelijk achten. In hoeverre de schade, uitgaande van dit percentage aan [appellant] en New India kan worden toegerekend, zal in de schadestaatprocedure nader aan de orde kunnen komen, evenals een (mogelijk) beroep op eigen schuld.
4.9
De slotsom is dat het hoger beroep in zoverre succes heeft dat de aansprakelijkheid van [appellant] en New India is beperkt tot 50%. De bestreden vonnissen zullen gedeeltelijk worden vernietigd om de vorderingen in gewijzigde vorm te kunnen toewijzen. De kostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand omdat de uitkomst is en blijft dat [geïntimeerden] c.s. hun wederpartijen met vrucht aansprakelijk hebben gesteld. In hoger beroep leidt het gedeeltelijk slagen van de grieven tot de conclusie dat beide partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld, zodanig dat een compensatie van de kosten is gerechtvaardigd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de bestreden vonnissen, met uitzondering van de in het eindvonnis uitgesproken kostenveroordeling en, in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat [appellant] door het rijden onder invloed en vanwege het daardoor (mede) veroorzaken van het verkeersongeval op 9 april 2013 een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [geïntimeerden] c.s. en dientengevolge voor 50% aansprakelijk is voor de door dat ongeval veroorzaakte schade;
veroordeelt [appellant] en New India hoofdelijk (laatstgenoemde tot het [naam 1]aal verzekerde bedrag) tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 21 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.