ECLI:NL:OGHACMB:2018:158

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
EJ2758/2016 – ghis 84294 -AUA201601486 AUA2017H00188
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de vrouw het eenhoofdig gezag over hun minderjarige dochter is toegekend. De man, die gezamenlijk gezag wenst, heeft op 23 oktober 2017 beroep aangetekend tegen de beschikking van 12 september 2017. De vrouw heeft het beroep bestreden en verzocht om bevestiging van de eerdere beschikking en toestemming voor kosteloos procederen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2017 zijn beide partijen met hun gemachtigden verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Voogdijraad.

Het Hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw in eerste aanleg is toegelaten tot kosteloos procederen. De man en de vrouw hebben een langdurige relatie gehad en zijn de ouders van de minderjarige, die in Aruba woont. De man heeft verzocht om gezamenlijk gezag en een nieuwe omgangsregeling, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze verzoeken. De Voogdijraad heeft onderzoek gedaan en geadviseerd om gezamenlijk gezag toe te kennen, maar het Gerecht heeft dit verzoek afgewezen.

Het Hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk gezag over hun dochter zullen uitoefenen. Tevens is een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de vrouw zich laten begeleiden door de Voogdijraad om hun communicatie te verbeteren. De omgangsregeling omvat onder andere wekelijkse afspraken en speciale regelingen voor vakanties en feestdagen. Het Hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders voor het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: EJ2758/2016 – ghis 84294 -
AUA201601486 AUA2017H00188
Uitspraak: 21 augustus 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg.
De partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd. Zij zijn de ouders van de minderjarige
[minderjarige](geboren op [geboortedatum] 2009 in Aruba), hierna ook te noemen: de minderjarige.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 23 oktober 2017 is de man in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 12 september 2017 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft de man beroepsgronden geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat de man voortaan gezamenlijk met de vrouw zal zijn belast met het gezag over de minderjarige en voorts een (door de man voorgestelde, althans door het Hof te bepalen) omgangsregeling tussen de man en de minderjarige zal vaststellen.
1.3
Bij verweerschrift heeft de vrouw het beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof haar ook in hoger beroep toestemming zal verlenen om kosteloos te procederen, de beschikking waarvan beroep ter zake van het eenhoofdig gezag zal bevestigen en voorts de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige zal bepalen, met inachtneming van de zorgpunten van de vrouw zoals weergegeven in het verweerschrift.
1.4
Op de mondelinge behandeling ter zitting van 26 juni 2017 zijn de man en de vrouw met hun gemachtigden verschenen. Namens de Voogdijraad (DVR) was M. Loopstok aanwezig. Door de man zijn spreekaantekeningen overgelegd.
1.5
Aansluitend is beschikking aangezegd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Nu de vrouw in eerste aanleg is toegelaten tot kosteloos procederen en zij in het gelijk is gesteld, behoeft zij gelet op het bepaalde in artikel 880 lid 2 Rv in hoger beroep geen nadere toelating. Het verzoek wordt dan ook bij gebrek aan belang afgewezen.
2.2
De man en de vrouw hebben gedurende tien jaren een affectieve relatie gehad. Tijdens die relatie is de minderjarige geboren. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige en zij woont op dit moment met haar bij haar ouders. De man woont thans bij zijn zuster. Hij heeft sinds ruim twee jaar een nieuwe vriendin met wie hij twee kinderen, een tweeling, heeft.
2.3
Op 8 september 2015 zijn de man en de vrouw onder bemiddeling van DVR een omgangsregeling overeengekomen, gebaseerd op de toenmalige werktijden van de man. Toen deze tijden waren gewijzigd, heeft de man om een nieuwe regeling verzocht. De vrouw heeft dat geweigerd.
2.4
Bij inleidend verzoekschrift heeft de man verzocht dat hij gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het gezag over de minderjarige alsmede dat een omgangsregeling zoals door de man nader omschreven, althans door het Hof te bepalen, zal worden vastgesteld.
2.5
Op verzoek van het Gerecht heeft DVR onderzoek gedaan naar de beste gezagsvoorziening en de beste omgangsregeling tussen de minderjarige en de man. De conclusie uit dat onderzoek, zoals neergelegd in een op 16 mei 2017 uitgebracht rapport, is dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders worden belast met het gezamenlijk gezag. De door DVR geadviseerde omgangsregeling houdt in dat de minderjarige de ene week op dinsdag en donderdag en de andere week op dinsdag, donderdag en het weekeinde bij de man verblijft.
2.6
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht, in afwijking van het advies van DVR en op grond van zijn eigen oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de ouders al geruime tijd niet meer met elkaar communiceren, het verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen. De verzochte omgangsregeling heeft het Gerecht op basis van ter zitting, naar aanleiding van het advies van DVR gemaakte, afspraken aldus vastgesteld dat de man de minderjarige iedere woensdag van school ophaalt om haar donderdagochtend weer naar school terug te brengen, en dat hij haar om het weekend op vrijdag om 18.00 uur bij de vrouw ophaalt, waarna de vrouw de minderjarige om 18.00 uur weer bij de man thuis ophaalt.
2.7
Wat betreft het gezag onderschrijft het Hof de conclusie van DVR dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag en de daarbij behorende gedeelde betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de wezenlijke beslissingen met betrekking tot de minderjarige, in het belang van laatstgenoemde is en dat van de ouders moet, maar ook kan worden gevergd dat zij de daartoe vereiste communicatie met elkaar hebben. Omdat partijen zich ter zitting bereid hebben verklaard aan de verbetering van hun onderlinge communicatie te werken, en zich daarbij te laten begeleiden, en die verbetering voor het welslagen van het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling en daarmee voor het welzijn van de minderjarige essentieel is, zal die begeleiding, waarvan DVR heeft verklaard die te kunnen verzorgen, worden bevolen.
2.8
Ten aanzien van de omgang met de minderjarige heeft de man verzocht dat de door het Gerecht vastgestelde regeling wordt aangevuld met een voorziening voor de schoolvakanties, de verjaardagen en voor Moeder- en Vaderdag. Dat verzoek komt het Hof redelijk voor en de vrouw heeft daartegen ook geen steekhoudende bezwaren aangevoerd. Voor beide ouders geldt dat zij de zorg voor en de omgang met hun kind zullen moeten combineren met hun werk- en andere verplichtingen. Niet valt in te zien waarom het de vrouw wel, maar de man niet is toegestaan om daarbij zo nodig de grootouders in te schakelen. Dat stelt de minderjarige bovendien in staat om, meer dan nu kennelijk het geval is, een band met de grootouders van vaderszijde op te bouwen. De stelling van de vrouw dat deze grootouders in een onveilige buurt wonen, is op geen enkele wijze onderbouwd en acht het Hof tekenend voor de wijze waarop de vrouw zich tegen de verzoeken van de man verzet. Datzelfde geldt voor de stellingen van de vrouw aangaande de omstandigheden waaronder de minderjarige bij de man verblijft. Op geen van beide punten heeft DVR enige reden tot terughoudendheid of bezorgdheid geconstateerd.
2.9
In de beoordeling van de verwijten die partijen elkaar maken over de uitvoering van de eerdere afspraken, kan en zal het Hof niet treden. Evenmin ziet het Hof enig heil in het volledig “dichttimmeren” van de omgangsregeling, mocht dat al mogelijk zijn, maar laat het de invulling van de details aan partijen over. Aangenomen mag worden dat partijen er thans van zijn doordrongen dat het stipt, maar met redelijkheid en oog voor het belang van de andere ouder en, vooral, de minderjarige, uitvoeren van de omgangsregeling voor hen beiden, en voor de minderjarige, van het grootste belang is. Daarbij heeft de man, als de partij bij wie de minderjarige niet woont, het meeste te verliezen - en wellicht ook het meeste te bewijzen - maar ook van de vrouw wordt een coöperatieve(re) houding verwacht, waarbij zij haar gevoel (of dat nou terecht is of niet) slachtoffer van de man te zijn, zoveel mogelijk probeert te onderdrukken in het belang van de minderjarige die - naar uit het DVR rapport duidelijk blijkt - van haar vader houdt en tijd met hem wil doorbrengen.
2.1
Dit een en ander leidt tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. De verzoeken van de man zullen op de na te melden manier (waarbij anders dan de man heeft verzocht ook de Vader- en Moederdagen gelijkelijk over de partijen worden
verdeeld) worden toegewezen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
bepaalt dat de man en de vrouw gezamenlijk zijn belast met gezag over hun minderjarige dochter
[minderjarige](geboren op [geboortedatum] 2009 in Aruba);
bepaalt dat de man op de volgende wijze omgang met de minderjarige zal hebben:
  • elke woensdag, waarbij de vader de minderjarige van school ophaalt en haar de volgende ochtend weer naar school brengt;
  • om het weekeinde, waarbij de man de minderjarige op vrijdag om 18.00 uur bij de vrouw thuis ophaalt en de vrouw de minderjarige op zondag om 18.00 uur weer bij de man ophaalt;
  • gedurende de helft van elke zomervakantie, op een nader tussen partijen af te stemmen wijze;
  • gedurende de helft van elke paas- en herfstvakantie, op een nader tussen partijen af te stemmen wijze;
  • gedurende de helft van elke kerstvakantie, aldus alternerend dat de minderjarige steeds de eerste helft (met inbegrip van Kerstmis) bij de ene ouder, te beginnen met de man, en de tweede helft (met inbegrip van Oud en Nieuw) bij de andere ouder, te beginnen met de vrouw, zal verblijven;
  • de verjaardag van de minderjarige wordt om het jaar, waaronder het huidige jaar, bij de man gevierd;
  • op Vaderdag, wanneer deze dag niet in het weekeinde van de man valt, van 10.00 tot 18.00 uur, waartegenover staat dat wanneer Moederdag in het weekeinde van de man valt, de minderjarige op die dag van 10.00 tot 18.00 uur bij de vrouw verblijft;
  • op de verjaardag van de man gedurende ten minste vier uren, op nader door tussen partijen af te stemmen wijze;
  • ten slotte zal de man vrij telefonisch contact kunnen onderhouden met de minderjarige.
bepaalt dat de vader en de moeder zich door de Voogdijraad of een door de Voogdijraad aan te wijzen instelling of persoon laten begeleiden in de verbetering van hun onderlinge communicatie;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.C.B Hubben en
H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 21 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.