In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1966 en wonende in Aruba, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 25 juni en 22 augustus 2018 heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal, mr. F.A.P.M. van Deutekom, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.G. Illes, gehoord. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis bevestigd zou worden, terwijl de raadsman vrijspraak heeft bepleit.
Het Hof heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van het slachtoffer op 23 maart 2016 in Aruba. De doodsoorzaak was vastgesteld als een subduraal hematoom, maar het Hof kon niet vaststellen of deze letsels door de verdachte waren veroorzaakt of dat het slachtoffer door een val was overleden. De verdachte had verklaard dat hij het slachtoffer na een doffe klap op de grond had aangetroffen. Getuigen gaven aan dat het slachtoffer eerder mishandeld leek te zijn, maar het Hof kon niet met zekerheid vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de fatale hersenbloeding.
Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit. Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg werd vernietigd, de verdachte werd vrijgesproken en de voorlopige hechtenis werd opgeheven. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een machete en telefoon, aan de verdachte gelast.