ECLI:NL:OGHACMB:2018:153

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
HAR 96/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schadevergoedingsverzoek ex artikel 178 Sv met betrekking tot onterecht ondergane vrijheidsontneming

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 19 september 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, geboren in 1967 in Curaçao, die schade heeft geleden door de toepassing van dwangmiddelen. Het verzoekschrift, ingediend op 7 juni 2018, betreft een schadevergoeding van NAf 1.350,-- en de kosten van het geding. De behandeling vond plaats in raadkamer op 11 september 2018, waarbij de procureur-generaal en de raadsvrouw van verzoeker aanwezig waren, maar verzoeker zelf niet.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoeker werd op 23 september 2017 aangehouden op verdenking van diefstal en is op 13 december 2017 door het Gerecht in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen. Na hoger beroep is deze straf op 3 mei 2018 door het Hof verminderd tot 122 dagen. Verzoeker is op 4 mei 2018 in vrijheid gesteld.

Het Hof oordeelt dat de dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast, maar dat er gronden van redelijkheid en billijkheid zijn die maken dat de schade deels door de Staat moet worden gedragen. Het Hof kent verzoeker een schadevergoeding toe van NAf 825,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming en NAf 750,-- voor de kosten van het verzoekschrift. De beslissing is genomen met inachtneming van de normschending die heeft plaatsgevonden door een te lang verblijf in de politiecellen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven op het verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1967 in Curaçao,
wonende aan [adres],
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam,
verder te noemen: verzoeker.

1.Het procesverloop

1.1
Op 7 juni 2018 is ter griffie van het Hof een verzoekschrift, met producties, ingekomen strekkende tot vergoeding van door verzoeker geleden schade ten gevolge van toepassing van dwangmiddelen, ten bedrage van NAf 1.350,--. Het verzoekschrift behelst tevens een verzoek strekkende tot vergoeding van de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de raadsvrouw.
1.2
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het verzoek in raadkamer van het Hof op 11 september 2018 in Curaçao. Verschenen zijn de procureur-generaal mr. M.L.A. Angela, verzoeker en zijn raadsvrouw mr. R.S.M. Moeniralam. Verzoeker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3
De beslissing is aangezegd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Het verzoek is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat verzoeker daarin kan worden ontvangen.

3.De feiten

3.1
Op 23 september 2017 is verzoeker te Curaçao aangehouden en gedetineerd op verdenking van diefstal onder verzwarende omstandigheden.
3.2
Op 13 december 2017 is verzoeker door het Gerecht in eerste aanleg (verder: GEA) wegens diefstal veroordeeld tot – voor zover hier relevant - een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel honderdvijftig (150) dagen bedraagt, met aftrek van voorarrest. Bij datzelfde vonnis is ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie (3) maanden. Nadat verzoeker hoger beroep heeft ingesteld, is hij op 3 mei 2018 door het Hof wegens diefstal veroordeeld tot – voor zover hier relevant - een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel honderdtweeëntwintig (122) dagen bedraagt, met aftrek van voorarrest. Bij datzelfde vonnis is ook de tenuitvoerlegging gelast van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie (3) maanden. Tegen dit vonnis van het Hof heeft verzoeker geen cassatie ingesteld.
3.3.
Op 23 april 2018 was de duur van de door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk aan de duur van de door het Hof opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 4 mei 2018 is verzoeker in vrijheid gesteld.

4.De beoordeling

4.1
Uit het strafdossier en het verhandelde in raadkamer is voldoende gebleken dat de dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast, omdat ten tijde van de toepassing daarvan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan.
4.2
In geval van rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan ingevolge art. 178 lid 1 Sv schadevergoeding worden toegekend wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door de Staat wordt gedragen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat bij rechtmatige toepassing van een dwangmiddel toegebrachte schade in beginsel voor rekening komt van de individuele burger die nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de overheid haar taak ten behoeve van de gemeenschap heeft uitgeoefend. Alleen indien er gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de schade door de Staat dient te worden gedragen, heeft het Hof een discretionaire bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen.
4.3
De procureur-generaal concludeert primair tot afwijzing van het schadevergoedingsverzoek en subsidiair tot matiging van de verzochte vergoeding tot
NAf 75,-- per dag.
4.4
Het Hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak gronden van redelijkheid en billijkheid bestaan die maken dat de schade deels door de Staat dient te worden gedragen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorarrest van verzoeker heeft de uiteindelijke gevangenisstraf met elf (11) dagen overschreden. Omdat de rechter die over de voorlopige hechtenis beslist nooit met zekerheid kan weten tot welk oordeel de strafrechter in de hoofdzaak later zal komen, is onvermijdelijk dat het af en toe gebeurt dat de uiteindelijk opgelegde vrijheidsstraf korter is dan de tijd die de veroordeelde in verzekering of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In beginsel komt dit voor rekening en risico van de veroordeelde. In het geval van verzoeker houdt het Hof echter in het bijzonder rekening met het feit dat de lagere gevangenisstraf is opgelegd als (rechts)gevolg van een geconstateerde normschending. Die normschending bestond in een te lang verblijf van verzoeker in de politiecellen te Rio Canario. Aan deze normschending heeft het Hof het rechtsgevolg verbonden van een strafvermindering van achtentwintig (28) dagen conform artikel 413 Sv. In de praktijk is deze strafvermindering maar deels geëffectueerd. Dit strookt niet met de door het Hof beoogde compensatie voor de geconstateerde normschending. Onder deze omstandigheden is het dan ook redelijk en billijk dat de Staat de schade van verzoeker gedeeltelijk vergoedt.
4.5
Het Hof acht een vergoeding van NAf 75,-- per dag voor de schade van verzoeker redelijk en billijk. Aan verzoeker zal dan ook een schadevergoeding van in totaal (11 dagen x NAf 75,-- =) NAf 825,--. worden toegekend. Het Hof ziet verder aanleiding verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de door hem gemaakte kosten voor het doen opstellen van het verzoekschrift en de behandeling van het geding. Deze vergoeding wordt begroot op
NAf 750,--, zoals bij het Hof te doen gebruikelijk.
4.6
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

5.Beslissing

Het Hof:
- kent aan verzoeker uit ’s Lands kas een vergoeding toe van NAf 825,-- (achthonderdvijfentwintig gulden) ter zake van schadevergoeding wegens ondergane vrijheidsontneming;
- kent aan verzoeker uit ’s Lands kas een vergoeding toe van NAf 750,-- (zevenhonderdvijftig gulden) ter zake van de door verzoeker gemaakte kosten voor het doen opstellen van het verzoekschrift en de behandeling van het geding.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Radder, M.B. van den Enden en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 19 september 2018.