ECLI:NL:OGHACMB:2018:148

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
CUR2017H00065
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van de verzuimboete opgelegd door de Inspecteur der belastingen in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur der belastingen in Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de tijdigheid van een verzuimboete die aan belanghebbende, [X] N.V., is opgelegd vanwege het niet tijdig indienen van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd met een verzuimboete van NAf 1.000, maar belanghebbende betwistte de tijdigheid van deze boete. Het Gerecht had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de boetebeschikking ongeldig verklaard. In hoger beroep stelde de Inspecteur dat de indieningstermijn was verlengd, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor deze verlenging. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2017H00065
Datum uitspraak: 9 augustus 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
appellant (de Inspecteur).
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 11 juli 2017 in de zaak BBZ nr. CUR201600484, in het geding tussen:
de Inspecteur
en
[ X ] N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verweerder (belanghebbende).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juli 2015 een naheffingsaanslag
winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd naar een bedrag van nihil. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van NAf 1.000.
1.2. Belanghebbende is op 24 september 2015 tegen de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.3. De Inspecteur heeft op 28 december 2015 uitspraak op bezwaar gedaan en het
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Belanghebbende is op 29 februari 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op
bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van NAf 150,- aan griffierecht voldaan.
1.5. Bij uitspraak van 11 juli 2017 heeft het Gerecht het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de boetbeschikking vernietigd en de Inspecteur gelast aan belanghebbende een bedrag van NAf 150 aan griffierecht te vergoeden.
1.6. De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 12 september 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht met betrekking tot de naheffingsaanslag en het hoger beroep nader gemotiveerd bij brief met dagtekening 20 november 2017. Belanghebbende heeft met dagtekening 23 januari 2018 een verweerschrift ingediend en daarbij “voorwaardelijk incidenteel hoger beroep” ingesteld.
1.7. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 25 april 2018, waar zijn verschenen en gehoord [ A ] namens de Inspecteur, alsmede [ B ] namens belanghebbende.

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aangiftebiljet winstbelasting 2013 uitgereikt. De Inspecteur heeft ter zitting van het Gerecht verklaard dat de uiterste inleverdatum 30 juni 2014 is.
2.2.
Belanghebbende heeft op 17 juni 2014 verzocht om uitstel van de indiening van het aangiftebiljet. Bij brief van 7 juli 2014 heeft de Inspecteur het verzoek om uitstel afgewezen met als reden dat belanghebbende het definitieve aangiftebiljet over het boekjaar 2012 niet op tijd heeft ingediend.
2.3.
Belanghebbende heeft het definitieve aangiftebiljet over het jaar 2013 na 30 juni 2014 ingediend.
2.4.
Met dagtekening 24 juli 2015 legt de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete over het jaar 2013 op van NAf 1.000, vanwege het niet tijdig indienen van het definitieve aangiftebiljet.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de verzuimboete tijdig heeft opgelegd.
3.2.
De Inspecteur stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de uiterste indieningsdatum van de definitieve aangifte winstbelasting voor het jaar 2013, anders dan waarvan hij ter zitting van het Gerecht is uitgegaan, met een maand is verlengd tot 31 juli 2014 zodat de Inspecteur op grond van artikel 18, derde lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) tot 31 juli 2015 de bevoegdheid had om een verzuimboete op te leggen. De Inspecteur heeft met dagtekening 24 juli 2015 aan belanghebbende een verzuimboete van NAf 1.000 opgelegd zodat de verzuimboete tijdig is opgelegd.
3.3.
Belanghebbende betwist, zo begrijpt het Hof, bij gebrek aan wetenschap dat de termijn voor het indienen van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013 is verlengd tot 31 juli 2014. Belanghebbende stelt dat hij niet bekend was met de door de Inspecteur gestelde verlenging van de termijn voor indiening van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013 tot 31 juli 2014. Belanghebbende is voorts van mening dat deze stelling van de Inspecteur een nieuw feit vormt. Door in hoger beroep aan te voeren dat de termijn voor indiening van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013 met een maand is verlengd, handelt de Inspecteur voorts in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het bij verweer ingestelde, door belanghebbende als zodanig aangeduide “voorwaardelijk incidenteel hoger beroep” heeft belanghebbende ter zitting ondubbelzinnig ingetrokken.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor zover de Inspecteur ook in hoger beroep stelt dat het bezwaarschrift van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, verwerpt het Hof die stelling. Het Gerecht heeft op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. Het Hof neemt die beslissing en de daartoe gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne.
4.2.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de ALL is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen. Belanghebbende kent een boekjaar dat gelijkloopt met het kalenderjaar. Ingevolge artikel 18, derde lid, van de ALL vervalt de bevoegdheid een verzuimboete op te leggen door verloop van een jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.
4.3.
De Inspecteur stelt voor het eerst in hoger beroep dat in afwijking van het bepaalde in artikel 15, vierde lid, van de ALL, de termijn voor indiening van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013 met een maand is verlengd tot 31 juli 2014 en dat de bevoegdheid de in geschil zijnde verzuimboete op te leggen derhalve pas eindigt op 31 juli 2015. Het Hof overweegt dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat de Inspecteur, die zich beroept op een van de wet afwijkende regeling, de last heeft feiten te stellen en ingeval van betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken die tot een van de wettelijke regeling afwijkende conclusie leiden. De Inspecteur is niet in deze bewijslast geslaagd. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
4.4.
De Inspecteur heeft niet betwist dat op het aangiftebiljet winstbelasting over het jaar 2013 geen melding is gemaakt van een van de ALL afwijkende langere indieningstermijn dan 30 juni 2014. De Inspecteur stelt dat de verlenging van de termijn voor indiening van de definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 2013 tot 31 juli 2014 is bekend gemaakt in de krant. Belanghebbende, zo begrijpt het Hof, heeft dit betwist. Tegenover de betwisting door belanghebbende heeft de Inspecteur geen kranten of afdrukken van kranten in het geding gebracht waaruit van een dergelijke publicatie blijkt. De Inspecteur heeft volstaan met een verklaring dat de verlenging van de indieningstermijn is gepubliceerd. Daarmee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat aan belanghebbende een langer uitstel voor het indienen van het aangiftebiljet is verleend en bekendgemaakt dan tot 30 juni 2014. De boete had derhalve uiterlijk op 30 juni 2015 aan belanghebbende moeten zijn opgelegd.
Slotsom
Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, H.A.J. Kroon en M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier.
De beslissing is op 9 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.