Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.De beoordeling
5 oktober 2018voor het nemen van een akte zijdens de man als bedoeld onder 3.14.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verrekening van pensioenrechten na echtscheiding. De partijen, [appellant] en [geïntimeerde], waren op 29 december 1975 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk werd op 24 juni 2005 ontbonden door echtscheiding. [appellant] heeft gedurende zijn dienstverband een ouderdomspensioen opgebouwd, dat in 2009 tot uitkering kwam. De gemeenschap van goederen werd verdeeld, maar het pensioen bleef onverdeeld. [geïntimeerde] heeft [appellant] in 2015 aangesproken op zijn verplichting om de helft van het pensioen aan haar te betalen, maar [appellant] heeft hier niet aan voldaan.
In eerste aanleg heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] is in hoger beroep gegaan. Het Hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld, waarbij hij onder andere aanvoert dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van haar recht op het pensioen en dat hij zich in een onredelijke positie bevindt door de vordering van [geïntimeerde]. Het Hof oordeelt dat de enkele uitlating van [geïntimeerde] niet voldoende is om aan te nemen dat zij afstand heeft gedaan van haar recht op verdeling van het pensioen. Bovendien is het Hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn financiële situatie hem belemmert om aan de verplichtingen te voldoen.
Het Hof heeft de zaak verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling, waarbij [appellant] wordt verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over zijn financiële situatie en pensioenrechten. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.