ECLI:NL:OGHACMB:2018:126

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AR 76611/15 - CUR2018H00125
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en verjaringstermijn met betrekking tot bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, Kriyoyo Transport en een tweede appellant, tegen de stichting Korpodeko. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat op 22 mei 2017 is uitgesproken. De zaak betreft een lening die in 2005 door Korpodeko is verstrekt aan appellante 1, met appellante 2 als medeschuldenaar. De lening was bedoeld voor de aankoop van een minibus voor schoolvervoer en had een looptijd van 36 maanden. Korpodeko heeft in 2010 een betalingsherinnering gestuurd na een verkeersongeluk waarbij de minibus total loss is verklaard. Appellanten hebben een beroep gedaan op verjaring, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de verjaring tijdig is gestuit en de vordering van Korpodeko is toegewezen.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft in deze uitspraak geoordeeld dat Korpodeko de bewijslast heeft om aan te tonen dat de verjaring tijdig is gestuit. Het Hof heeft vastgesteld dat de betaling van 4 augustus 2010 een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren in gang heeft gezet, die zou eindigen op 5 augustus 2015, tenzij deze tijdig is gestuit. Het Hof heeft Korpodeko opgedragen te bewijzen dat de appellanten de brieven van 4 maart 2015 en 30 juli 2015 vóór 5 augustus 2015 hebben ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen, waarbij de appellanten kosteloos mogen procederen.

Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2018 door de rechters Lewin, Fehmers en Meijer, en is openbaar uitgesproken in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 76611/15 - CUR2018H00125
Uitspraak: 24 juli 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1.
[APPELLANTE 1],
h.o.d.n. Kriyoyo Transport,
2.
[APPELLANT 2],
beiden wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigde: mrs. R.P. Koeijers en N.V.R. Doekhie,
tegen
de stichting
KORPORASHON PA DESAROYO DI KÒRSOU (KORPODEKO),
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. O.A. Martina, M. Koendjbiharie en S.K. Snel.
De partijen worden hierna [appellante 1], [appellant 2] en Korpodeko genoemd. [appellante 1] en [appellant 2] worden gezamenlijk ook [appellanten] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 26 juni 2017 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 22 mei 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 7 augustus 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellanten] het hoger beroep toegelicht en een conclusie geformuleerd.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft Korpodeko het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten.
1.4
Op 12 juni 2018 hebben mrs. Doekhie en Snel de zaak mondeling namens hun cliënten bepleit aan de hand van pleitnota's. Daarvan hebben zij elk een exemplaar overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof [appellanten] toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen.
2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1
In 2005 heeft Korpodeko een lening van NAf 16.250,00 verstrekt aan [appellante 1], onder hoofdelijke medeschuldenaarschap van [appellant 2], met een looptijd van 36 maanden. Overeengekomen is dat het verschuldigde met rente en kosten terstond opeisbaar zou zijn, indien [appellante 1] in gebreke zou zijn met de nakoming van de overeenkomst. De lening werd verstrekt in verband met de aankoop van een minibus voor het vervoer van schoolkinderen.
2.2.2 [
appellante 1] heeft een aantal betalingen op de lening gedaan.
2.2.3
In 2010 is de minibus na een verkeersongeluk total loss verklaard. Bij brief van 7 juni 2010 heeft Korpodeko [appellante 1] aangemaand om het openstaande bedrag van NAf 21.166,28 te voldoen. Daarna heeft [appellante 1] voor het laatst op 4 augustus 2010 een betaling op de lening gedaan, namelijk een contante betaling van NAf 200,00.
2.2.4
Bij de stukken bevinden zich een brief van Korpodeko aan [appellanten] met datering 4 maart 2015 en een met datering 30 juli 2015 (hierna respectievelijk de brief van 4 maart 2015 en de brief van 30 juli 2015). Beide brieven bevatten het verzoek de betalingsachterstand op de lening aan te zuiveren.
2.3
In dit geding heeft Korpodeko betaling van NAf 19.278,85 gevorderd als het uitstaande saldo op de lening, met nevenvorderingen. [appellanten] hebben een beroep op verjaring gedaan. Het GEA heeft aangenomen dat de verjaring tijdig is gestuit en de vordering toegewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.4
Met partijen gaat het Hof ervan uit dat door de betaling van 4 augustus 2010 een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen ten aanzien van het openstaande totaalbedrag. Die termijn is dan gaan lopen met de aanvang van 5 augustus 2010 (art. 3:319 lid 1 BW) en, indien niet tijdig gestuit, voltooid met de aanvang van 5 augustus 2015.
2.5
Ingevolge de hoofdregel van bewijslastverdeling dient Korpodeko de stellingen te bewijzen die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar standpunt dat de verjaring tijdig is gestuit. Anders dan het GEA heeft overwogen, is er onvoldoende aanleiding om te oordelen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
Korpodeko zal daarom worden toegelaten de in het dictum te noemen stelling te bewijzen. [appellanten] hebben die stelling voldoende gemotiveerd betwist. De stelling kan niet als voorshands bewezen worden aangemerkt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellanten] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
draagt Korpodeko op te bewijzen dat de brief van 4 maart 2015 of de brief van 30 juli 2015 [appellanten] heeft bereikt vóór 5 augustus 2015;
bepaalt dat indien Korpodeko daartoe getuigen wil doen horen, zij deze kan voorbrengen voor mr. Fehmers op een nader te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rol van 14 augustus 2018 voor gelijktijdige opgave van de verhinderdata van partijen in de maanden september en oktober 2018 en van de zijdens Korpodeko voor te brengen getuigen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.