ECLI:NL:OGHACMB:2018:112

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
KG 1527/17 - H 254/17 - AUA201701559 - AUA2017H00215
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rekening en verantwoording door executeur testamentair in een nalatenschapsgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door drie appellanten tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin een executeur testamentair, [geïntimeerde], werd veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over de nalatenschap van wijlen [erflaatster 2]. De appellanten, die gezamenlijk de erfgenamen zijn, betwisten de wijze waarop [geïntimeerde] zijn taken heeft uitgevoerd en stellen dat hij een eigen belang heeft bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap. De procedure begon met een kort geding op 4 augustus 2017, waarin de appellanten grieven hebben aangevoerd tegen het eerdere vonnis van 3 mei 2017. Het Hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet langer als executeur testamentair kan functioneren vanwege de verstrengeling van belangen. Het Hof heeft [geïntimeerde] geschorst en een nieuwe executeur testamentair benoemd. Tevens is [geïntimeerde] opgedragen om binnen 30 dagen rekening en verantwoording af te leggen over zijn beheer van de nalatenschap, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldoet. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummers: KG 1527/17 - H 254/17
AUA201701559 - AUA2017H00215
Uitspraak: 26 juni 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:

1.[appellante 1],

wonende in Nederland,
2.
[appellante 2],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. E.H.J. Martis en M.D. Tromp,
en

3.[appellant 3],

wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. L.D. Gomez en C.B.A. Coffie,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.J. Steward.
De partijen worden hierna [appellante 1], [appellante 2], [appellant 3] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante 1], [appellante 2] en [appellant 3] worden gezamenlijk ook [appellanten] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Bij akte van appel van 24 augustus 2017 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 4 augustus 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
1.2
Bij op 12 september 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellanten] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met zijn veroordeling in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 26 oktober 2016 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op 19 december 2017 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1
Van het volgende dient te worden uitgegaan.
2.1.1
Op 3 mei 2017 heeft het GEA tussen partijen een vonnis in kort geding gewezen, waarin onder meer is overwogen:
"2.1.1 [erflater 1] is overleden op 28 april 1979. [erflater 1] was tot zijn dood in de gemeenschap van goederen gehuwd met [erflaatster 2]. [erflaatster 2] is overleden op 17 november 2011.
2.1.2 [
erflater 1] heeft bij zijn leven een testament laten opmaken, krachtens welke hij [erflaatster 2] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn vier kinderen (te weten [appellante 1], [geïntimeerde], [broer] en [zus]) heeft onterfd. [appellante 1], [broer] en [zus] hadden geen bezwaar tegen die uiterste wil van [erflater 1], en hebben na het overlijden van [erflater 1] geen beroep gedaan op hun legitieme portie uit zijn nalatenschap. [geïntimeerde] heeft dat beroep wel gedaan, en hij heeft zijn legitieme portie uit de nalatenschap van [erflater 1] uitbetaald gekregen op grond van een akte van scheiding en deling van 15 juni 1984.
2.1.3 [
broer] is overleden op 15 juli 1999, en heeft als zijn erfgenamen achter gelaten drie kinderen, te weten [nicht 1], [neef 2] en [nicht 3].
2.1.4 [
zus] is overleden op 22 oktober 2004, en heeft als haar erfgenamen achter gelaten twee kinderen, te weten [appellante 2] en [appellant 3].
2.1.5
Net als [erflater 1] heeft ook [erflaatster 2] bij haar leven een testament laten opmaken. Uit dit testament (hierna: het testament) blijkt onder meer dat:
-[erflaatster 2] ieder van haar kinderen, tezamen en voor gelijke delen als haar erfgenamen heeft benoemd en dat met betrekking tot haar overleden kinderen plaatsvervulling plaats vindt;
-[erflaatster 2] de verdeling van haar nalatenschap heeft vastgesteld, in die zin dat alle goederen behorende tot haar nalatenschap worden toebedeeld aan [geïntimeerde], zulks onder de verplichting voor [geïntimeerde] om aan ieder van de andere erfgenamen schuldig te erkennen een bedrag in contanten ter grootte van hun erfdeel, verminderd met hun aandeel in de begrafeniskosten, de taxatie- en de boedelkosten en de eventueel verschuldigde successierechten;
-de vordering in contanten van de erfgenamen op [geïntimeerde] vijf jaar na het overlijden van [erflaatster 2] opeisbaar worden;
-[geïntimeerde] wordt benoemd als executeur testamentair in de nalatenschap van [erflaatster 2] (hierna ook: de nalatenschap).
2.1.6 [
geïntimeerde] heeft de taak van executeur testamentair in de nalatenschap aanvaard en heeft de overige erven daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. Daarbij heeft [geïntimeerde] de overige erven medegedeeld dat één van zijn taken bestond uit het in kaart brengen van de nalatenschap. Tevens heeft [geïntimeerde] daarbij de overige erven verzocht om hem te berichten of zij op de hoogte waren van mogelijke door [erflaatster 2] verzwegen vermogensbestanddelen die deel uitmaakten van de nalatenschap van [erflater 1]. [appellante 1] heeft daarop aan [geïntimeerde] laten weten dat dit volgens haar niet het geval was. Enkele andere erven hebben [geïntimeerde] laten weten dat zij geen wetenschap hadden van dat mogelijke verzwijgen, terwijl enkele andere erven niet hebben gereageerd op de vraag van [geïntimeerde].
2.1.7 [
geïntimeerde] heeft [appellanten] en de overige erven op 14 maart 2013 een boedelbeschrijving per 12 maart 2013 doen toekomen, waarin hij die erven bericht dat de waarde van de volgens [geïntimeerde] door [erflaatster 2] verzwegen goederen uit de nalatenschap van [erflater 1] (en van goederen die verzwegen goederen hebben vervangen) Afl. 80.690.093,-- bedraagt en dat de waarde van de nalatenschap van [erflaatster 2] Afl. 2.885.360,-- (van welk bedrag onder meer Afl. 2.095.000,-- deel uitmaakt als zijnde de totale waarde van acht in Aruba gelegen onroerende zaken en Afl. 1.387.072,-- als zijnde een vordering op [schuldenaar]).
2.1.8 [
geïntimeerde] heeft bij dit Gerecht een (thans nog lopende) bodemprocedure aanhangig gemaakt (onder zaaknummer A.R. 525/2014) in welke hij onder meer vordert een verklaring voor recht dat de door [erflaatster 2] verzwegen goederen - uit de nalatenschap van [erflater 1] en die als zijnde haar eigen aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van [erflater 1] en [erflaatster 2] (en van goederen die verzwegen goederen hebben vervangen) - aan [geïntimeerde] zijn verbeurd en dat [geïntimeerde] de enige gerechtigde is tot die goederen.
2.1.9
Krachtens het testament zijn thans de volgende personen voor het achter hun naam vermelde deel gerechtigd tot de nalatenschap van [erflaatster 2]: [appellante 1] (1/4 deel), [geïntimeerde] (1/4 deel), [nicht 1] (1/12 deel), [neef 2] (1/12 deel), [nicht 3] (1/12 deel), [appellante 2] (1/8 deel) en [appellant 3] (1/8 deel).
2.1.10 [
appellanten] hebben [geïntimeerde] q.q. op 19 december 2016 en vervolgens op 13 januari 2017 schriftelijk onder termijnstelling van 14 dagen tot betaling gesommeerd van het respectieve aan ieder van hen toekomende erfdeel in contanten, zulks onder voorbehoud van alle rechten ten aanzien van de boedelbeschrijving en de omvang van de nalatenschap van [erflaatster 2]. [geïntimeerde] noch [geïntimeerde] q.q. heeft gevolg gegeven aan die sommaties.
3 DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [
appellanten] vorderen dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [geïntimeerde]:
a. (...);
b. (...);
c. (...);
d. in zijn hoedanigheid van executeur testamentair veroordeelt om binnen 20 dagen na de betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] rekening en verantwoording af te leggen over de periode dat hij als executeur testamentair het beheer heeft gevoerd over de nalatenschap van [erflaatster 2], onder meer doch niet beperkt door het overleggen van alle stukken en documenten met betrekking de door [geïntimeerde] q.q. opgestelde boedelbeschrijving van die nalatenschap, waaronder doch niet beperkt: eigendomsdocumenten, taxatierapporten, aandeelhoudersregisters, oprichtingsakten, bankafschriften, belastingaangiften, aandelenwaarderingen, jaarrekeningen en alle overige relevante informatie die van belang is of kan zijn met betrekking tot de door [geïntimeerde] (q.q.) af te leggen rekening en verantwoording, zulks op straffe van een door [geïntimeerde] te verbeuren dwangsom van Afl. 10.000,-- per dag dat hij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
e. [geïntimeerde] per de datum van de uitspraak van dit vonnis schorst als executeur testamentair in de nalatenschap van [erflaatster 2], met benoeming als executeur testamentair in die nalatenschap van een door [appellanten] nader aan te wijzen persoon of instelling, althans een door het Gerecht aan te wijzen (rechts)persoon;
f. (...).
(...)
4 DE BEOORDELING
4.2.1
Uit de hiervoor onder 2.1.7 en 2.1.8 weergegeven feitelijkheden volgt dat [geïntimeerde] q.q een eigen persoonlijk belang heeft bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap van [erflaatster 2]. Die omstandigheid levert naar het voorlopig oordeel van het Gerecht een verstrengeling van belangen op tussen [geïntimeerde] in persoon en [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid als executeur testamentair in de nalatenschap, die reeds met zich brengt dat [geïntimeerde] niet langer de executeur testamentair in de nalatenschap kan blijven. Bij die stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat [geïntimeerde] onder gelijktijdige benoeming van een vervanger zal worden ontheven van of uit zijn taak als executeur testamentair in de nalatenschap en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld of bevolen tot het doen afleggen van deugdelijke en volledige rekening en verantwoording (aan in elk geval [appellanten] en die vervanger) over de periode dat [geïntimeerde] als executeur testamentair het beheer heeft gevoerd over de nalatenschap. De thans door [appellanten] onder e. en d. gevorderde voorzieningen zullen daarom worden toegewezen als na te melden, waarbij heeft te gelden dat het Gerecht aanleiding ziet om zelf een persoon aan te wijzen die de taak van [geïntimeerde] als executeur testamentair zal voortzetten (welke persoon zich bereid heeft verklaard die taak op zich te willen nemen). Vorenstaande brengt mee dat alle overige door partijen op dit onderdeel opgeworpen stellingen onbesproken kunnen blijven.
4.2.2
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [geïntimeerde] (lees hier tevens: [geïntimeerde] q.q.) bij afwijzing van het onder d. en e. door [appellanten] verzochte ten opzichte van de belangen van [appellanten] bij toewijzing daarvan.
4.2.3
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd aan [geïntimeerde] worden opgelegd, omdat daarvan voldoende prikkel uitgaat naar [geïntimeerde] toe tot nakoming van het hierna aan hem te geven bevel.
(...)
5 DE BESLISSING
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
- schorst [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang als executeur testamentair in de nalatenschap van wijlen [erflaatster 2];
- benoemt met onmiddellijke ingang de in Aruba gevestigde en kantoorhoudende advocaat mr. J.M. (Jeannot) DE CUBA (telefoonnummer [nummer]) als executeur testamentair in de nalatenschap van wijlen [erflaatster 2];
- beveelt [geïntimeerde] om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde] rekening en verantwoording af te leggen (aan in elk geval [appellanten] en aan mr. J.M. de Cuba voornoemd) over de periode dat hij als executeur testamentair het beheer heeft gevoerd over de nalatenschap van [erflaatster 2], onder meer doch niet beperkt door het overleggen van alle stukken en documenten met betrekking de door [geïntimeerde] q.q. opgestelde boedelbeschrijving van die nalatenschap, waaronder doch niet beperkt: eigendomsdocumenten, taxatierapporten, aandeelhoudersregisters, oprichtingsakten, bankafschriften, belastingaangiften, aandelenwaarderingen, jaarrekeningen en alle overige relevante informatie die van belang is of kan zijn met betrekking tot de door [geïntimeerde] af te leggen rekening en verantwoording;
- bepaalt dat [geïntimeerde] ten behoeve van [appellanten] een dwangsom verbeurt van Afl. 5.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [geïntimeerde] voormeld bevel niet opvolgt, met dien verstande dat [geïntimeerde] te dezen maximaal Afl. 5.000.000,--;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(...)."
2.1.2
Nadat voornoemd vonnis op 5 mei 2017 aan [geïntimeerde] was betekend, heeft deze stukken aan mr. De Cuba overhandigd. Op 29 mei 2017 heeft een bespreking plaatsgehad en heeft [geïntimeerde] verdere stukken overhandigd.
2.1.3
Bij brief van 5 juni 2017 heeft mr. De Cuba aan [geïntimeerde] onder meer bericht:
"De door u op 19 respectievelijk 29 mei 2017 aangeboden boedelbeschrijving en de door u (uw advocaat) afgelegde rekening en verantwoording wordt door mij niet aanvaard omdat er te veel concrete aanwijzingen zijn dat er zeer grote delen van het tot de nalatenschap van [erflaatster 2] behorende vermogen niet (ook niet voorwaardelijk of onder voorbehoud) in de aangeboden boedelbeschrijving zijn betrokken. Die concrete aanwijzingen volgen uit uw eigen dossier(s). Ik som er enkele op:
(...).
Voorts roept de door u op 19 respectievelijk 29 mei 2017 aangeboden boedelbeschrijving en de door u (uw advocaat) afgelegde rekening en verantwoording bij mij nog vragen op. Die vragen treft u opgesomd aan in Bijlage 2 van dit verslag."
2.1.4
Bij brief van 16 juni 2017 hebben [appellante 1] en [appellante 2] aan [geïntimeerde] bericht dat de informatie die op 29 mei 2017 werd ontvangen, niet geacht wordt aan de veroordeling tot het afleggen van rekening en verantwoording van het vonnis van 3 mei 2017 te voldoen.
2.1.5
Als bijlagen bij een brief van 27 juni 2017 heeft [geïntimeerde] nadere stukken aan mr. De Cuba verstrekt. Bij brief van 5 juli 2017 heeft mr. De Cuba aan [geïntimeerde] bericht dat hij de door [geïntimeerde] (opnieuw) afgelegde rekening en verantwoording afkeurt.
2.1.6
Bij exploot van 14 juli 2017 is ten verzoeke van [appellanten] aan [geïntimeerde] aangezegd dat hij Afl. 205.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en is hem gesommeerd dat bedrag te betalen.
2.2
In dit kort geding heeft het GEA op vordering van [geïntimeerde] een verbod aan [appellanten] opgelegd om het vonnis verder te executeren op straffe van verbeurte van dwangsommen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.3
Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De inhoud van de veroordeling moet door uitleg worden vastgesteld.
2.4
In rov. 4.2.1 van het vonnis van 3 mei 207 heeft de rechter de vorderingen onder e en d gezamenlijk beoordeeld. Daarbij heeft hij eerst vordering e genoemd, die strekt tot vervanging van [geïntimeerde] als executeur-testamentair, en daarna vordering d, die strekt tot het afleggen van rekening en verantwoording. Kennelijk vloeide in de gedachtegang van de rechter uit zijn oordeel dat [geïntimeerde] per direct als executeur-testamentair diende te worden vervangen, logischerwijze (als sequeel) voort dat hij ook per direct rekening en verantwoording diende af te leggen over de periode dat hij executeur-testamentair is geweest. In die gedachtegang ligt het voor de hand dat [geïntimeerde] slechts is bevolen rekening en verantwoording af te leggen van de wijze waarop hij deze functie heeft vervuld.
Een verdere aanwijzing dat de rechter slechts deze beperkte vorm van rekening en verantwoording heeft bedoeld, is de reden die hij heeft genoemd voor het vervangen van [geïntimeerde] als executeur-testamentair: naar het oordeel van de kortgedingrechter moest dit omdat [geïntimeerde] een eigen belang had, gelet op diens standpunt dat [erflaatster 2] goederen uit de nalatenschap van [erflater 1] heeft verzwegen en dat die goederen verbeurd zijn aan [geïntimeerde]. Dit standpunt zal in een bodemzaak beoordeeld moeten worden. [geïntimeerde] draagt dan de bewijslast en het bewijsrisico van de stellingen die hij aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd. Het is niet logisch dat [geïntimeerde] thans reeds ten genoegen van zijn wederpartijen zou dienen te bewijzen dat zijn standpunt juist is (of dat het onjuist is, zoals zijn wederpartijen menen). Dat zou ook in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde. Daarom ligt niet in de rede het gegeven bevel zo uit te leggen dat dit thans van hem wordt verlangd.
2.5
Het uit te leggen vonnis bevat ook aanwijzingen voor een ruimere uitleg van het bevel om rekening en verantwoording af te leggen, maar tegenover het voorgaande zijn die onvoldoende sterk.
2.6
Het bevel om rekening en verantwoording af te leggen moet dus zo worden uitgelegd dat [geïntimeerde] kan volstaan met het rekening en verantwoording afleggen van de wijze waarop hij de functie van executeur-testamentair heeft vervuld. Aan het aldus uitgelegde bevel heeft [geïntimeerde] voldaan. Daarom moet [geïntimeerde] geacht worden geen dwangsommen te hebben verbeurd en is er voor verdere executie van het vonnis van 3 mei 2017 geen plaats, zoals in het bestreden vonnis in wezen is geoordeeld.
2.7
De grieven falen bij gebrek aan belang.
Met betrekking tot grief I: het is in het kader van deze beoordeling niet van belang of mr. De Cuba bedoeld heeft te zeggen dat het vermogen bestond uit een beweerdelijk niet verzwegen deel van ongeveer twee miljoen en een beweerdelijk verzwegen deel van ongeveer tachtig miljoen.
Met betrekking tot grief II: het is in het kader van deze beoordeling niet van belang wat de daar bedoelde volmacht van [erflaatster 2] aan [geïntimeerde] inhield of wat dat betekent voor de afwikkeling van haar nalatenschap.
Grief III is een restgrief zonder zelfstandig belang.
2.8
Op grond van het voorgaande dient het bestreden vonnis in stand te blijven. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 451,26 aan verschotten en Afl. 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 26 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.