ECLI:NL:OGHACMB:2018:11

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
AR 78075/16 en 79404/16 - HAR 56/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergunning voor tussentijds appel tegen een deelvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. Verzoekers, bestaande uit 96 partijen, hebben een verzoek ingediend om vergunning voor tussentijds appel tegen een deelvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), dat op 30 oktober 2017 was uitgesproken. De verzoekers stelden dat zij geen vergunning nodig hadden voor het hoger beroep, omdat het vonnis een deelvonnis betrof. Het Hof heeft echter geoordeeld dat dit standpunt niet juist is, aangezien een vonnis niet automatisch een eindvonnis wordt door het treffen van een proceskostenvoorziening. Het Hof heeft de gevraagde vergunning verleend, omdat dit de proceseconomie ten goede komt. Tevens is bepaald dat de verweerster, First Curaçao International Bank N.V. (FCIB), binnen zes weken een memorie van antwoord moet indienen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis in hoger beroep. Deze beschikking is gegeven ter openbare terechtzitting in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Beschikking no.:
Registratienummer: AR 78075/16 en 79404/16 - HAR 56/17
Uitspraak: 9 januari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak met nummer 78075 van:
[verzoekers 1 tot en met 96]
verzoekers om vergunning voor tussentijds appel,
gemachtigden: mrs. R.F. van den Heuvel en R.B. van Hees,
tegen
de naamloze vennootschap
First Curaçao International Bank N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster tegen het verzoek om vergunning voor tussentijds appel,
gemachtigden: mrs. M.W.J.H. Welten en P.S. Bakker,
en in de zaak met nummer 79404 van
[verzoeker 1],
in zijn hoedanigheid van liquidator van [verzoeker 4], gedaagde 4 in de gevoegde zaak,
wonende te [adres], Verenigd Koninkrijk,
verzoeker om vergunning voor tussentijds appel,
gemachtigden: mrs. R.F. van den Heuvel en R.B. van Hees,
tegen
de naamloze vennootschap
First Curaçao International Bank N.V. ("FCIB"),
gevestigd in Curaçao,
verweerster tegen het verzoek om vergunning voor tussentijds appel,
gemachtigden: mr. M.W.J.H. Welten en mr. P.S. Bakker.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift van 13 november 2017, met producties, hebben verzoekers het Hof verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen gewezen en op 30 oktober 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA) te vernietigen en zich onbevoegd te verklaren, althans vergunning te verlenen voor afzonderlijk hoger beroep van dat vonnis en verzoekers in de gelegenheid te stellen grieven te formuleren, kosten rechtens.
1.2
Op 5 december 2017 hebben partijen pleitnota's ingediend.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Verzoekers hebben zich primair op het standpunt gesteld dat zij geen vergunning van het Hof behoeven voor afzonderlijk hoger beroep tegen het vonnis van het GEA, omdat het een deelvonnis is.
2.2
Dat standpunt is niet juist. Een vonnis wordt geen (gedeeltelijk) eindvonnis doordat in het vonnis een voorziening is getroffen met betrekking tot de proceskosten. Weliswaar is het vonnis in zoverre een eindvonnis dat het GEA zich in het dictum ervan onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van een deel van vordering II, maar tegen die eindvonniscomponent willen verzoekers niet appelleren. Zij willen uitsluitend appelleren tegen de tussenvonniscomponent van het vonnis. Daarvoor hebben zij vergunning van het Hof nodig.
2.3
Het Hof zal de gevraagde vergunning verlenen, omdat de proceseconomie ermee is gediend.
2.4
In hun pleitnota van 5 december 2017 hebben verzoekers reeds van grieven gediend. Omdat de pleitnota op de rolzitting van het Hof is ingediend, is betekening ervan aan FCIB niet nodig. In verband hiermee zal het Hof bepalen dat FCIB bevoegd is om binnen zes weken na heden een memorie van antwoord in te dienen, langs de gebruikelijke weg, waarna op de gebruikelijke wijze gelegenheid zal worden geboden voor pleidooi in hoger beroep.
2.5
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindvonnis in hoger beroep.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
verleent verzoekers vergunning om afzonderlijk hoger beroep in te stellen van het vonnis van het GEA;
verstaat dat het afzonderlijk hoger beroep reeds is ingesteld en dat reeds van grieven is gediend;
bepaalt dat FCIB bevoegd is binnen zes weken na heden een memorie van antwoord in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.