In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de appellant, een inwoner van Curaçao, bezwaar maakte tegen een opgelegde aanslag grondbelasting. De aanslag, die betrekking had op het jaar 2013, werd door de Inspecteur der Belastingen opgelegd en omvatte een bedrag van NAf 828, inclusief opcenten. De appellant betwistte de geldigheid van de aanslag en stelde dat de uitspraak van het Gerecht ongeldig was omdat deze niet was ondertekend door de griffier. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de uitspraak van het Gerecht bevoegdelijk was gedaan, aangezien alle rechters lid zijn van het Gemeenschappelijk Hof en de berechting van belastinggeschillen sinds 1 januari 2016 aan de rechterlijke macht is opgedragen. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur de wettelijke basis had om opcenten te heffen op de aanslagen grondbelasting, en dat de ondertekening door de griffier niet noodzakelijk was voor de geldigheid van de uitspraak. Het Hof concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg correct was.