ECLI:NL:OGHACMB:2017:77

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
HLAR 80480/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging verblijfsdoel en aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in de Wet toelating en uitzetting BES. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft het Gerecht in eerste aanleg de uitspraak van de staatssecretaris bevestigd, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De kern van de zaak draait om de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van de appellant correct heeft beoordeeld en of de wijziging van het verblijfsdoel op de juiste wijze is behandeld. Het Hof oordeelt dat de staatssecretaris artikel 5.48 van het Btu BES correct heeft toegepast door de wijziging van het verblijfsdoel niet bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Het Hof stelt vast dat de appellant geen rechtsmiddel is onthouden, aangezien hij de beslissing van de staatssecretaris ter toetsing aan het Gerecht en het Hof heeft kunnen voorleggen.

Het Hof concludeert dat de richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders niet van toepassing is in Bonaire, en dat de appellant niet kan aanvoeren dat de staatssecretaris de aanvraag had moeten converteren. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht en onderstreept de noodzaak voor een nieuwe aanvraag bij wijziging van het verblijfsdoel.

Uitspraak

HLAR 80480/16
Datum uitspraak: 24 mei 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 10 augustus 2016 in zaak nr. War BES 2015/18, in het geding tussen:
appellant,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van appellant van 10 maart 2015 om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige afgewezen, omdat appellant niet voldoet aan het middelenvereiste, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: de Wtu Bes).
Bij beschikking van 2 november 2015 heeft de staatssecretaris het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2016 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2016, waar appellant, bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Hangende bezwaar heeft appellant verzocht de aanvraag van 10 maart 2015 te beschouwen als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst bij de Stichting Ecologisch Bonaire (hierna: de stichting), waarbij hij een arbeidsovereenkomst met de stichting heeft overgelegd, getekend op 22 september 2015. Op 16 november 2015 heeft appellant een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend met als doel arbeid in loondienst bij de stichting. Deze verblijfsvergunning is aan appellant verleend met ingang van 16 november 2015.
Appellant betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat op grond van artikel 5.48, eerste lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: het Btu BES) het verzoek om de aanvraag van 10 maart 2015 op te vatten als een aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel in arbeid in loondienst, niet door de staatssecretaris bij beoordeling van het bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2015 kon worden betrokken. Voorts betoogt hij dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat indien dat verzoek wel in die procedure zou zijn betrokken, de daarbij verzochte vergunning op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wtu Bes niet kon worden verleend met een ingangsdatum die lag voor de datum dat appellant geacht kon worden aan alle vereisten voor verlening te voldoen. In dit verband verwijst appellant naar de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 41 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, alsmede jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hieruit volgt volgens appellant dat de overheid de rechtsbeginselen van evenredigheid, “fairness” en vermijding van excessief formalisme moet eerbiedigen, er een daadwerkelijk rechtsmiddel moet zijn en lagere wetgeving moet wijken als deze beginselen worden geschonden.
3.1. Een wijziging van het verblijfsdoel brengt met zich dat een andere beschikking wordt gevraagd, zodat andere gegevens en bescheiden door appellant moeten worden overgelegd, opdat door de staatssecretaris kan worden beoordeeld of voor het gewijzigde verblijfsdoel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend. Nu van een dergelijke wijziging sprake was heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat de staatssecretaris artikel 5.48, eerste lid, van het Btu BES juist heeft toegepast door die niet bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Het Gerecht heeft er daarbij terecht op gewezen dat bovendien uit art. 7, vierde lid, van de Wtu BES voortvloeit dat niet eerder verblijf voor het gewijzigde verblijfsdoel zou kunnen worden toegestaan, dan met ingang van de dag waarop is aangetoond dat aan alle vereisten is voldaan. Ook deze bepaling zou daarmee in de weg staan aan verlening van de vergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst met ingang van 10 maart 2015, de datum van de aanvraag. Het Gerecht heeft appellant door aldus te oordelen geen rechtsmiddel onthouden, nu hij de beslissing van de staatssecretaris om het gewijzigde verblijfsdoel niet bij beoordeling van het bezwaarschrift te betrekken ter toetsing aan het Gerecht en het Hof heeft kunnen voorleggen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het indienen van een nieuwe aanvraag bij wijziging van het verblijfsdoel onevenredig en excessief formalistisch is, wat appellant verder ook met dit betoog wenst te bereiken.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van appellant dat het redelijk en billijk zou zijn om Richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders analoog toe te passen en het Gerecht ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van 10 maart 2015 in bezwaar had moeten converteren, omdat in dat geval op de voet van artikel 7, zesde lid, van de Wtu BES geen aan appellant toe te rekenen onderbreking in zijn rechtmatig verblijf ontstaat, faalt evenzeer, reeds omdat de genoemde richtlijn in Bonaire niet van toepassing is.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Wever, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Wever
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
Verzonden: 24 mei 2017
BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens

en de fundamentele vrijheden

Artikel 6 Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Artikel 13 Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie

Artikel 41 Recht op behoorlijk bestuur
1. Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.
2. Dit recht behelst met name:
- het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen,
- het recht van eenieder om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim,
- de plicht van de betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.
3. Eenieder heeft recht op vergoeding door de Gemeenschap van de schade die door haar instellingen of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.
4. Eenieder kan zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen van de Unie wenden en moet ook in die taal antwoord krijgen.

Wet administratieve rechtspraak BES

Artikel 9
Beroep kan worden ingesteld ter zake dat de beschikking in strijd is met:
a. een algemeen verbindend voorschrift;
b. een algemeen rechtsbeginsel.
2 Indien het eerste lid, onderdeel b, toepassing heeft gevonden, wordt in de uitspraak aangegeven welk algemeen rechtsbeginsel geschonden is geoordeeld.

Wet toelating en uitzetting BES

Artikel 7
4. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
6. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
Artikel 9
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd:
c. indien niet kan worden aangetoond dat degene, voor wie toelating wordt verzocht, over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.

Besluit toelating en Uitzetting BES

Artikel 5.33
De in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wtu BES bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het bruto-inkomen ten minste gelijk is aan de door Onze Minister vast te stellen bedragen.
Artikel 5.48
1. De vreemdeling dient, indien hij hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, een nieuwe aanvraag in te dienen.