Uitspraak
Het betoog faalt.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel arbeid in loondienst. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in de Wet toelating en uitzetting BES. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft het Gerecht in eerste aanleg de uitspraak van de staatssecretaris bevestigd, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De kern van de zaak draait om de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van de appellant correct heeft beoordeeld en of de wijziging van het verblijfsdoel op de juiste wijze is behandeld. Het Hof oordeelt dat de staatssecretaris artikel 5.48 van het Btu BES correct heeft toegepast door de wijziging van het verblijfsdoel niet bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken. Het Hof stelt vast dat de appellant geen rechtsmiddel is onthouden, aangezien hij de beslissing van de staatssecretaris ter toetsing aan het Gerecht en het Hof heeft kunnen voorleggen.
Het Hof concludeert dat de richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders niet van toepassing is in Bonaire, en dat de appellant niet kan aanvoeren dat de staatssecretaris de aanvraag had moeten converteren. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht en onderstreept de noodzaak voor een nieuwe aanvraag bij wijziging van het verblijfsdoel.