ECLI:NL:OGHACMB:2017:72

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
AR 3691/12 - ghis 78679 - H 135/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsopdracht in civiele procedure over investering in pretpark

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant, oorspronkelijk gedaagde, tegen de geïntimeerden, oorspronkelijk eisers. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van 18 oktober 2016, waarin het Hof de zaak naar de rol verwees. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A. Saade, heeft gereageerd op een akte van de geïntimeerden, die een vermeerdering van eis hebben ingediend. Het Hof heeft in deze uitspraak de procedure verder beoordeeld en geconcludeerd dat er in deze fase van het hoger beroep geen nieuwe eis kan worden ingediend door de geïntimeerden. Het Hof heeft de bewijsopdrachten verstrekt met betrekking tot de verbintenissen die in het geding zijn. De geïntimeerden hebben niet kunnen aantonen dat hun stellingen voorshands bewezen zijn, en het Hof heeft in deze fase geen bewijswaardering gegeven. De uitspraak bevat ook bepalingen over de bewijslevering en de mogelijkheid voor de geïntimeerden om getuigen te horen op een later moment. Het vonnis is uitgesproken op 25 juli 2017 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 3691/12 - ghis 78679 - H 135/16
Uitspraak: 25 juli 2017 (in Curaçao)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. J.A. Saade,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
3.
[GEÏNTIMEERDE 3],
4.
[GEÏNTIMEERDE 4],
5.
[GEÏNTIMEERDE 5],
6.
[GEÏNTIMEERDE 6],
7.
[GEÏNTIMEERDE 7],
allen wonende in Venezuela,
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.B. Boyce.
De partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 18 oktober 2016 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen. [geïntimeerden] hebben een akte na tussenvonnis ingediend, met producties, tevens houdende vermeerdering van eis. [appellant] heeft een antwoordakte na tussenvonnis ingediend, tevens houdende verzet tegen de eisvermeerdering. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Een goede procesorde eist dat er in dit stadium van het geding in hoger beroep geen plaats meer wordt geboden voor een nieuwe eis. De eis van [geïntimeerden] tot het afleggen van rekening en verantwoording zal daarom in deze procedure niet in behandeling worden genomen.
2.2
Met betrekking tot verbintenis 1 zal het Hof thans de bij tussenvonnis aangekondigde bewijsopdrachten verstrekken (zie het dictum onder a en b). Anders dan [geïntimeerden] hebben aangevoerd, kunnen de door hen te bewijzen stellingen niet als voorshands bewezen worden beschouwd. Voor het overige geeft het Hof in dit stadium geen bewijswaardering. Wel wijst het Hof voor de duidelijkheid op rov. 2.15 van het vonnis van 18 oktober 2016. Zoals daar is overwogen, kan het daar vermelde bij de bewijslevering aan de orde komen.
2.3
Met betrekking tot verbintenis 2 zal het Hof ook een bewijsopdracht aan [geïntimeerden] verstrekken (zie het dictum onder c). Het Hof laat in dit stadium in het midden of er sprake is van schuldeisersverzuim als bedoeld in rov. 2.8 van het vonnis van 18 oktober 2016. Bij de getuigenverhoren kunnen feiten en omstandigheden aan de orde komen die daarop betrekking hebben.
2.4
Voor het overige houdt het Hof ieder oordeel en iedere beslissing aan.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
draagt [geïntimeerden] op te bewijzen dat [appellant]:
a. minder dan de bedragen die hij in totaal van [geïntimeerden] en
[betrokkene 1] heeft ontvangen, heeft aangewend ten behoeve van
het attractiepark;
b. geen of te weinig gelden uit eigen middelen in het attractiepark heeft geïnvesteerd;
c. niet of in onvoldoende mate eraan heeft meegewerkt dat [geïntimeerden] een aandelenbelang in Danish Park N.V. zouden verwerven overeenkomstig de in de overeenkomsten omschreven verdeelsleutel;
bepaalt dat [geïntimeerden], indien zij daartoe getuigen willen doen horen, deze kunnen voorbrengen op dinsdag 19 september 2017 te 13.30 uur voor een nader aan te wijzen lid van het Hof in het gerechtsgebouw in Aruba;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 25 juli 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.