ECLI:NL:OGHACMB:2017:71

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
HLAR 74843/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beoordeling van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de Sociale Verzekeringsbank (SVB) werd beoordeeld op haar beslissing omtrent de arbeidsongeschiktheid van de appellant na een bedrijfsongeval. De appellant, die als gevolg van een ongeval op 7 november 2009 zijn rechteroog heeft verloren, had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de SVB die hem per 20 januari 2011 voor 31% arbeidsongeschikt verklaarde. De SVB had in 2015 haar eerdere beslissing herbeoordeeld, maar het Gerecht oordeelde dat de motivering van de SVB niet voldoende was onderbouwd, wat leidde tot een eerdere vernietiging van de beslissing door het Gerecht op 18 oktober 2013.

In het hoger beroep werd de vraag gesteld of de SVB de motiveringsgebreken had hersteld. Het Hof concludeerde dat de SVB met aanvullende rapportages van een verzekeringsarts de eerder geconstateerde gebreken had verholpen. De rapportages toonden aan dat er geen causaal verband was tussen de verslechtering van het linkeroog van de appellant en het bedrijfsongeval. Het Hof oordeelde dat de SVB terecht had vastgesteld dat de verslechtering van het linkeroog niet het gevolg was van het ongeval, en dat de appellant geen medische onderbouwing had geleverd voor zijn claims.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 juni 2017.

Uitspraak

HLAR 74843/16
Datum uitspraak: 19 juni 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 september 2016 in zaak nr. Lar 2015/4843, in het geding tussen:
appellant
en

de Sociale Verzekeringsbank.Procesverloop

Bij beschikking van 22 december 2011 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) vastgesteld dat appellant als gevolg van het hem op 7 november 2009 overkomen bedrijfsongeval per 20 januari 2011 voor 31% arbeidsongeschikt is (hierna: het arbeidsongeschiktheidspercentage, aop).
Bij beschikking van 19 juni 2015 heeft de SVB het door appellant daartegen gemaakte bezwaar, nadat een eerdere beslissing op dat bezwaar door het Gerecht bij uitspraak van 18 oktober 2013 was vernietigd, opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2016 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar appellant, bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Tijdens zijn werk als zandblazer/verfspuiter bij Isla heeft appellant op 7 november 2009 een ongeval gehad waarbij hij uiteindelijk het zicht in zijn rechteroog geheel heeft verloren.
Bij de uitspraak van 18 oktober 2013 heeft het Gerecht geoordeeld dat de motivering van de eerdere beslissing op bezwaar niet begrijpelijk is voor zover daarbij is aangenomen dat appellant ondanks dat hij geen diepte meer kan zien, toch in staat moet worden geacht op grote hoogtes en van boven naar beneden te werken, terwijl dat laatste zonder nadere toelichting niet verenigbaar is met de aanname van de SVB dat appellant zijn werkzaamheden op de begane grond zou kunnen uitoefenen. Daarbij achtte het Gerecht nader geneeskundig onderzoek nodig naar de pijnklachten die appellant aan zijn rechteroog stelde te ondervinden bij blootstelling aan fel licht en/of stof en de invloed daarvan op de mogelijkheden om de normale werkzaamheden te kunnen verrichten. Verder oordeelde het Gerecht dat het standpunt van de SVB dat de achteruitgang van het linkeroog geen verband zou houden met het bedrijfsongeval, niet deugdelijk medisch was onderbouwd.
Bij de beschikking van 19 juni 2015 heeft de SVB haar standpunt over het aop als gevolg van het ongeval van appellant gehandhaafd en dit nader beargumenteerd met aanvullende rapportages van verzekeringsarts N.J.M. Huizing van 12 en 17 juni 2015.
Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de SVB met de aanvullende rapportages van de verzekeringsarts, zoals ter zitting van het Gerecht toegelicht, de bij de uitspraak van 18 oktober 2013 geconstateerde motiveringsgebreken heeft hersteld. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat uit de rapportages blijkt dat nader medisch onderzoek is verricht naar zowel het rechter- als het linkeroog en voorts dat de verzekeringsarts bij Isla nader onderzoek heeft gedaan naar de toenmalige werkzaamheden van appellant en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden.
Over de pijnklachten aan het rechteroog bij blootstelling aan fel licht heeft het Gerecht overwogen dat de verzekeringsarts, na consultatie van de behandelend oogarts, heeft vastgesteld dat dit op de werkplek ondervangen zou kunnen worden door het gebruik van zonwerende hulpmiddelen voor dat oog. Er is geen reden om aan die vaststelling te twijfelen, aldus het Gerecht.
De SVB heeft volgens het Gerecht op grond van de nader ingewonnen informatie terecht het standpunt ingenomen dat het vereiste causale verband tussen de achteruitgang van het linkeroog en het bedrijfsongeval niet is vast te stellen. Daarbij is doorslaggevend dat geen van de bij de behandeling betrokken oogartsen hier te lande een trauma aan het linkeroog heeft vastgesteld en dat er pas betekenende achteruitgang van de visus aan dat oog is vastgesteld nadat appellant in maart 2011 een laserbehandeling in Colombia heeft ondergaan, waarvoor hier te lande op dat moment geen indicatie bekend was, noch achteraf bekend is geworden. Voor de stelling van appellant dat de belasting van zijn linkeroog hoofdpijn veroorzaakt is geen medische grondslag gegeven. Die mogelijke hoofdpijnklachten zijn dan ook terecht niet toegeschreven aan het bedrijfsongeval, aldus het Gerecht.
Ten slotte geeft de vaststelling van de verzekeringsarts dat het werk van de zandstralers/verfspuiters buiten de tanks werd verricht in een liftbak waarin de betrokkenen gezekerd stonden en die van boven naar beneden bewoog, voldoende inzicht in de feitelijke grondslag voor de aanname dat appellant, met zijn aan het bedrijfsongeval toe te schrijven gebrekkige gezichtsvermogen, het buitenwerk moet kunnen uitvoeren. De SVB heeft volgens het Gerecht in dit verband terecht opgemerkt dat het gegeven dat bij appellant de compensatiemechanismen die normalerwijze na verloop van maanden optreden bij het zien met één oog zich niet voordeden, is toe te schrijven aan de opgetreden gebreken aan het linkeroog.
In dit hoger beroep ligt de vraag voor of het Gerecht in de aangevallen uitspraak terecht tot het oordeel is gekomen dat de SVB de door het Gerecht bij uitspraak van 18 oktober 2013 geconstateerde motiveringsgebreken bij de beschikking van 19 juni 2015 heeft hersteld.
6.1.
In de rapportage van de verzekeringsarts van 17 juni 2015 is vermeld dat de oogartsen die appellant na het trauma van het rechteroog hebben behandeld geen trauma van het linkeroog melden en herhaaldelijk een goede visus van het linkeroog meten. Aanvullend oogheelkundig en neurologisch onderzoek van het linkeroog geeft geen oorzaak voor de verslechtering van dat oog en derhalve is het weinig aannemelijk dat die verslechtering het gevolg is van het bedrijfsongeval. Deze klachten worden dan ook niet meegenomen in de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, aldus die rapportage.
6.2.
In het door appellant bij het aanvullend hogerberoepschrift overgelegde schrijven van 26 oktober 2016 (met bijlagen) van dr Giovanni Storino is niet beargumenteerd dat en waarom de aanvullende onderzoeken de in de rapportage van 17 juni 2015 getrokken conclusie met betrekking tot het linkeroog niet kunnen dragen. Derhalve is met dit schrijven niet aannemelijk gemaakt dat er wel een causaal verband bestaat tussen het bedrijfsongeval en de verslechtering van het linkeroog. Ook de door appellant overgelegde medische stukken uit Colombia van 1 september 2010, 21 maart 2011 en 3 juli 2011, waar hij aan zijn linkeroog is geopereerd, bieden geen grond voor het oordeel dat de in de rapportage van 17 juni 2015 getrokken conclusie met betrekking tot het linkeroog onjuist is. De in de door appellant overgelegde brief, gedateerd 24 januari 2011, opgenomen verklaring van dr. R.C.J. Landaeta, inhoudende dat appellant door een bedrijfsongeval permanent letsel heeft opgelopen aan beide ogen, is niet onderbouwd en doet evenmin af aan het door de verzekeringsarts verrichte aanvullend onderzoek.
6.3.
De conclusie is dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de SVB met de beschikking van 19 juni 2015 de eerder door het Gerecht vastgestelde motiveringsgebreken heeft hersteld.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2017
Verzonden: 19 juni 2017
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,

BIJLAGE

Landsverordening Ongevallenverzekering
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
Ongeval: een ongeval dat de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking is overkomen, alsook de bij landsbesluit houdende algemene maatregelen aan te wijzen ziekten en lichamelijke letsels, in betrekkelijk korte tijd ontstaan, mits voldaan is aan de daarbij gestelde voorwaarden;
Arbeidsongeschiktheid: de toestand waarin de werknemer verkeert, die als gevolg van een ongeval gedurende een etmaal of langer niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze arbeid zo lang niet mag verrichten hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te maken hetzij om te voorkomen dat zijn genezing wordt belemmerd
(…)
Artikel 5
1. De werknemer, die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, heeft recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de Sociale Verzekeringsbank.