1.2.Appellanten bestrijden ook in hoger beroep niet dat voor de aan [appellanten 3] in het kader van de herzieningsverzoeken verleende rechtsbijstand geen kosten in rekening zijn gebracht. Daarom heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat [appellanten 3] geen belang hadden bij de beoordeling van hun beroep. Dat voor […] een nieuw herzieningsverzoek wordt voorbereid maakt niet dat hij belang had bij het beroep. Het verzoek om een eenmalige toevoeging voor rechtsbijstand had immers uitsluitend betrekking op het eerdere herzieningsverzoek.
Het betoog faalt.
2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Landsbesluit toevoeging in strafzaken (hierna: het Landsbesluit), wordt namens het Land door de voorzitter van de Commissie, onder verantwoordelijkheid van de minister, voor onbepaalde tijd en tot wederopzegging een overeenkomst aangegaan met een of meer advocaten, waarbij deze zich verbinden tegen een vergoeding aan on- of minvermogenden, alsmede aan inverzekeringgestelde personen rechtskundige bijstand in strafzaken te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, wordt een overeenkomst niet gesloten, dan nadat de voltallige Commissie daarover is gehoord.
Ingevolge het vierde lid neemt de voorzitter uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde lid, een beslissing. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd aan de betrokken advocaat meegedeeld.
Ingevolge het vijfde lid wordt in de overeenkomst opgenomen dat de advocaat zich verplicht tot het verlenen van rechtskundige bijstand aan de verdachte tijdens de inverzekeringstelling.
In de artikelsgewijze toelichting bij het Landsbesluit (P.B.1997, no. 246) is vermeld dat ingevolge artikel 5, vijfde lid, uitdrukkelijk in de overeenkomst dient te worden opgenomen, dat de betrokken advocaat bereid is aan de piketregeling deel te nemen, en in de overeenkomst nadere afspraken kunnen worden gemaakt over uiteenlopende onderwerpen, zoals de organisatie van het kantoor van een deelnemende advocaat, deskundigheid en specialisaties.
3. Het Gerecht heeft het beroep van Dingemanse en kantoor Knoops ongegrond verklaard. Aan dat oordeel heeft het ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 5 van het Landsbesluit de voorzitter van de Commissie beslist over het aangaan van een overeenkomst met een of meer advocaten, waarbij deze zich verbinden tegen een vergoeding aan on- of minvermogenden rechtskundige bijstand in strafzaken te verlenen. De Commissie was daartoe niet bevoegd en moest volstaan met het standpunt dat bij ontstentenis van een overeenkomst met Dingemanse het Landsbesluit de verstrekking van de gevraagde toevoeging niet toelaat. Dit standpunt hebben Dingemanse en kantoor Knoops niet bestreden en wordt onderschreven, zodat vaststaat dat niet wordt voldaan aan een vereiste voor het toekennen van een toevoeging, aldus het Gerecht.
Voorts heeft het Gerecht overwogen dat het in artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) gewaarborgde recht op vrije advocaatkeuze door de afwijzing van het verzoek niet wordt geschonden, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat voor de verleende rechtsbijstand geen advocaat beschikbaar was die wel voldeed aan de voor de verstrekking van een toevoeging toepasselijke regels.
4. Appellanten bestrijden deze overwegingen van het Gerecht. Daartoe betogen zij dat de Commissie zelf de beslissing heeft genomen om geen overeenkomst met Dingemanse te sluiten. Als de Commissie hiertoe niet bevoegd is, had het op haar weg gelegen om er voor te zorgen dat de juiste weg zou worden bewandeld. Voorts heeft het Gerecht niet onderkend dat, anders dan bij andere advocaten, in het Knoops’ Innocence Project, waarvan Dingemanse deel uitmaakt, de vereiste expertise, vechtlust en naastenliefde zijn verenigd om [appellanten 3] in hun herzieningsverzoeken te kunnen bijstaan. Daarbij komt dat in de loop der tijd een nauwe vertrouwensband is ontstaan tussen de drie advocaten en [appellanten 3]. In aanmerking genomen de bijzondere positie van Dingemanse zou de mogelijkheid moeten bestaan om af te wijken van de vereisten dat alleen een overeenkomst wordt gesloten met advocaten die zijn ingeschreven bij het Hof en die piketdiensten verlenen. Ook kan op grondslag van de door het Hof op de voet van artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verleende verlofbeschikkingen van 18 september 2014, inhoudende dat kantoor Knoops toestemming wordt verleend om in samenwerking met Dingemanse in de herzieningsverzoeken als advocaat op te treden, een bijzondere overeenkomst met kantoor Knoops worden aangegaan, aldus appellanten.