Uitspraak
Procesverloop
Ingevolge het vierde lid stelt de Bank richtsnoeren vast voor de toepassing van de bevoegdheid, welke worden vastgelegd in een beleidsdocument.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voeren dienstverleners een adequaat beleid en beschikken zij over schriftelijk vastgestelde procedures en maatregelen die gericht zijn op voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, in het bijzonder van de toepassing van de hoofdstukken 2, 3 en 4 van de Lwtf.
Ingevolge het tweede lid hebben de procedures en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval betrekking op de interne organisatie en de interne controle van de dienstverlener, de indiensttreding, functiewijziging, achtergrond, opleiding, voorlichting en doorlopende training van het desbetreffende personeel, de toepassing van het cliëntenonderzoek, de vastlegging van de gegevens en inlichtingen, het interne besluitvormingsproces voor het doen van meldingen, alsmede op de periodieke evaluatie van de effectiviteit van de procedures en maatregelen.
Ingevolge artikel 48, derde lid, kan de Bank aan een individuele dienstverlener aanwijzingen geven om ten aanzien van met name aan te geven onderwerpen een bepaalde gedragslijn te volgen, ten einde te bereiken dat binnen een door hem te bepalen termijn wordt voldaan aan de voorschriften van de Lwtf.
Volgens hoofdstuk 5.3.1 van het Handhavingsbeleid toezicht Centrale Bank van Aruba (hierna: het Handhavingsbeleid) worden bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan de inzet van handhavingsinstrumenten alle relevante feiten en af te wegen belangen betrokken. Bij de keuze voor de inzet van een handhavingsmaatregel in een concrete zaak houdt de Bank rekening met alle relevante feiten en omstandigheden en weegt zij alle betrokken belangen af. De opsomming van omstandigheden in die paragraaf is limitatief noch imperatief. Dit betekent dat de weging van de genoemde omstandigheden van geval tot geval kan verschillen.
Voorts heeft de CBA overwogen dat het basisbedrag voor de overtreding als hier aan de orde Afl. 500.000,- bedraagt. In aanmerking genomen dat appellante in 2013 verlies heeft geleden, zij de vastgestelde tekortkomingen aan het redresseren is, alsook rekening houdend met het feit dat dit haar eerste overtreding is, is het boetebedrag ten opzichte van het in het voornemen opgenomen boetebedrag verlaagd van Afl. 50.000,- naar Afl. 37.500,-.
De klacht faalt.
De stelling van appellante dat zij kennis draagt van ten minste een geval waarin is volstaan met het geven van een aanwijzing en geen bestuurlijke boete is opgelegd, is door haar in beroep niet met gegevens of bescheiden gestaafd. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in dezelfde periode ook een onderzoek is verricht bij haar zusterkantoor C.T.F. Aruba N.V., waarbij door de CBA dezelfde tekortkomingen zijn geconstateerd maar geen boete is opgelegd. Door het geval van haar zusterkantoor eerst ter zitting in hoger beroep naar voren te brengen, heeft het Gerecht dit niet bij haar oordeel kunnen betrekken. Dat appellante dat geval niet eerder met name heeft genoemd omdat zij bang was dat de CBA dan alsnog aan haar zusterkantoor een boete zou opleggen, acht het Hof niet steekhoudend, reeds omdat ten tijde van het beroep bij het Gerecht geruime tijd was verstreken na beëindiging van het bij haar zusterkantoor verrichte onderzoek en gesteld noch gebleken is dat naar aanleiding van dat onderzoek een voornemen tot boeteoplegging aan het zusterkantoor is uitgebracht. De stelling van appellante ter zitting in hoger beroep, dat de CBA een fout heeft gemaakt door aan haar een boete op te leggen maar dit achteraf niet wil toegeven, biedt geen grond voor het oordeel dat ten onrechte een boete aan appellante en terecht geen boete aan haar zusterkantoor is opgelegd.
Ook deze klacht faalt.
De klacht faalt.
Beslissing