In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur der belastingen in Curaçao tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan de belanghebbende, een ondernemer in de haarverzorging, was opgelegd over de maand september 2013. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur had het bezwaar afgewezen. Na het instellen van beroep door de belanghebbende, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot nihil. Het Gerecht heeft de zaak vervolgens niet-ontvankelijk verklaard en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De inspecteur is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen en dat de proceskostenvergoeding te hoog was vastgesteld.
Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de inspecteur de belanghebbende niet had gehoord voordat hij de uitspraak op bezwaar deed, wat in strijd was met de wet. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht was veroordeeld in de proceskosten, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en stelde de proceskosten in hoger beroep vast op NAf 700. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2017.