“5.1.1 Ingevolge artikel 29, lid 1 en artikel 31 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen kan de belastingplichtige binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag en de uitspraak op bezwaar respectievelijk bezwaar en beroep daartegen aantekenen. [Appellant] heeft het bezwaar- en beroepschrift na die termijn en dus te laat ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkheid achterwege indien wordt aangetoond dat de tijdige indiening door bijzondere omstandigheden is verhinderd. Dit is voor het beroep bepaald in artikel 5, lid 4 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940, maar heeft naar het oordeel van het Gerecht evenzeer te gelden voor het bezwaar.
5.1.2 [Appellant] heeft aangevoerd dat hij pas medio juni 2010 bekend is geworden met de aanslag en pas op 17 september 2013 met de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht acht die verklaring geloofwaardig. [Verweerder] heeft de tijdige verzending van de aanslag en de uitspraak op bezwaar niet kunnen bewijzen en het is een feit van algemene bekendheid dat de (tijdige) postbezorging op Sint Maarten zeer te wensen overlaat. Gelet daarop zijn de termijnoverschrijdingen naar het oordeel van het Gerecht verschoonbaar. Omdat [appellant] na het bekend worden met de aanslag en de uitspraak op bezwaar zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk was bezwaar en beroep heeft aangetekend, dienen beide ontvankelijk te worden verklaard. Nu het bezwaar in de uitspraak ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard is in zoverre het beroep reeds gegrond.
5.2 Ingevolge artikel 23D lid 1 en lid 2 LIB kan een belastingplichtige met succes een verzoek tot toepassing van de penshonadoregeling doen indien hij (voor zover hier van belang):
- direct voorafgaand aan het jaar waarin de penshonadaregeling voor het eerst op hem van toepassing wordt, in het buitenland woonachtig is geweest voor een aaneengesloten periode van tenminste 60 maanden (artikel 23D, lid 1, letter a LIB);
- binnen twee maanden na inschrijving in het bevolkingsregister zich bij de bevoegde Inspecteur der Belastingen heeft aangemeld als belastingplichtige die in aanmerking wil komen voor toepassing van de penshonadoregeling (artikel 23D, lid 1 letter c LIB);
- voor eigen gebruik een woning in Sint Maarten in eigendom onverhuurd ter beschikking heeft welke op het tijdstip van verkrijging een waarde heeft van minstens Naf 450.000 (artikel 23D, lid 2, letter b LIB);
- binnen 18 maanden na inschrijving in het bevolkingsregister een woning als bedoeld in het vorige gedachtestreepje in gebruik heeft genomen (artikel 23D, lid 1, letter d LIB)
- een persoon is als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening toelating en uitzetting (P.B. 1966, no. 17) of krachtens die landsverordening is toegelaten tenzij het een toelating betreft tot tijdelijk verblijf (artikel 23D, lid 2, letter a LIB).
[Appellant] moet aan al deze voorwaarden voldoen om recht te hebben op toepassing van de penshonadoregeling.
5.3 [Appellant] heeft erkend dat hij zich niet binnen twee maanden na inschrijving in het bevolkingsregister bij [verweerder] heeft aangemeld als belastingplichtige die in aanmerking wil komen voor toepassing van de penshonadoregeling (bladzijde 2 pleitnota [appellant]). Hij heeft aldus niet voldaan aan de tweemaandseis als bedoeld in artikel 23D, lid 1 letter c LIB. [Appellant] heeft aangevoerd dat deze tweemaandseis in de praktijk nooit werd toegepast, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder] heeft [appellant] die stelling niet aannemelijk gemaakt. Voor zover [appellant] heeft willen stellen dat ter zitting is afgesproken dat niet aan deze formele voorwaarde getoetst zou worden, faalt deze stelling. Ter zitting is besproken of [appellant] aannemelijk kon maken dat aan de overige voorwaarden voldaan werd. [Appellant] zou daarvoor nadere gegevens aanleveren waarna partijen mogelijk onderling tot overeenstemming zouden kunnen komen. In dat geval zou het Gerecht geen uitspraak meer hoeven doen. Nu dit niet gelukt is zal het Gerecht uitspraak doen waarbij aan alle voorwaarden, ook die van de tweemaandstermijn, getoetst dient te worden. Dat betekent dat [appellant] reeds om deze reden geen recht heeft op toepassing van de penshonadoregeling.
5.4 Ten overvloede overweegt het Gerecht nog als volgt. Ten aanzien van de voorwaarde inzake de woning heeft [appellant] gesteld dat hij in 2008 twee naast elkaar gelegen appartementen bezat in een appartementencomplex, gelegen in de wijk [ P ], die een gezamenlijke waarde hadden van meer dan Naf 450.000 en dienden als één eigen woning. Als bewijs heeft [appellant] de aankoopakten uit respectievelijk 1994 en 1997 bijgevoegd van twee aldaar gelegen appartementen met aankoopbedragen van Naf. 393.800 en Naf. 400.500. [Verweerder] heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat die appartementen dienden als één eigen woning en heeft daartoe uittreksels van het kadaster overgelegd. Volgens die uittreksels bezat [appellant] aldaar vier appartementen die hij in de jaren negentig van de vorige eeuw heeft gekocht en die ieder op het tijdstip van verkrijging een waarde had van minder dan Naf. 450.000. Bovendien, zo stelt [verweerder], heeft de adviseur van [appellant], Jansen voornoemd, in een email van drie december 2015 verklaard dat [appellant] woonachtig is in een miljoenenvilla, een van de duurste huizen van Sint Maarten en niet in twee appartementen.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [appellant], op wie de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting van [verweerder], niet aannemelijk gemaakt dat hij een eigen woning in de zin van artikel 23D, lid 2, letter b LIB bewoonde. Het enkel overleggen van de aktes van aankoop van twee appartementen in 1994 en 1997 is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat [appellant] ook niet aan de betreffende voorwaarde voor toekenning van de penshonadoregeling heeft voldaan.
5.5 Gelet op hetgeen is overwogen in 5.3 en 5.4 heeft [appellant] niet voldaan aan een tweetal voorwaarden voor toepassing van de penshonadoregeling terwijl aan alle voorwaarden voldaan dient te zijn.
5.6 [Appellant] heeft tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit beroep faalt. Van meet af aan stond vast dat [appellant] niet voldeed aan alle voorwaarden voor toepassing van de penshonadoregeling. Hierdoor was de handelwijze van [verweerder] met betrekking tot 2007, waarbij hij de penshonadoregeling toestond, zozeer in strijd met een juiste wetstoepassing dat [appellant] redelijkerwijze had kunnen en moeten beseffen dat die handelwijze berustte op een vergissing. Dit geldt temeer nu de regeling in het jaar 2006, ook na bezwaar, niet werd toegestaan.
5.7 Uit het hiervoor overwogene volgt dat [appellant] geen recht heeft op toepassing van de penshonadoregeling en dat het beroep slechts gegrond is voor zover het de niet ontvankelijk verklaring van het bezwaar betreft.”