ECLI:NL:OGHACMB:2017:50

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
AR 74/13 - ghis 73766 - H 192/15 en H 192A/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding directeur van overheids-NV in Sint Maarten

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van het Land Sint Maarten en Postal Services St. Maarten N.V. (PSS) tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft de vergoeding van de directeur van PSS, die in eerste aanleg een vordering had ingesteld. Het Hof had eerder op 26 augustus 2016 de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. In het hoger beroep hebben de appellanten, het Land en PSS, hun grieven uiteengezet, maar het Hof oordeelt dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen over de hoogte van de voorschotten die aan de directeur zijn betaald.

Het Hof bevestigt dat de directeur recht heeft op een bruto salaris van NAf 12.500,00, en dat de door het Land en PSS gestelde bedragen aan voorschotten niet zonder meer als juist kunnen worden aangenomen. Het Hof wijst de vordering van de directeur tot betaling van een bedrag van NAf 53.238,18 toe, evenals een bedrag van NAf 577,30 en buitengerechtelijke incassokosten van NAf 8.072,32. De vordering tot terugbetaling aan het Land wordt beperkt toegewezen. Het Hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak is gedaan op 12 mei 2017 en het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, waarbij het nieuwe dicta uitspreekt. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, en de partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld op enkele punten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 74/13 - ghis 73766 - H 192/15 en H 192A/15
Uitspraak: 12 mei 2017

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
zetelend in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie,
2. de naamloze vennootschap
POSTAL SERVICES ST. MAARTEN N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans (gezamenlijk) appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.,
tegen

[GEÏNTIMEERDE],

wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
procederende in persoon.
De partijen worden hierna weer het Land, PSS en [geïntimeerde] genoemd.

1. Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 26 augustus 2016 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. Het Land en PSS hebben op 18 november 2016 een akte ingediend, met producties. [geïntimeerde] heeft op 16 december 2016 een antwoordakte ingediend. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2. De verdere beoordeling

2.1
Het Hof ziet geen aanleiding terug te komen van zijn bij vonnis van
26 augustus 2016 als rov. 2.5 gegeven eindbeslissing. Reeds bij inleidend verzoekschrift heeft [geïntimeerde] (onder nr. 41-42) gesteld dat hij
NAf 191.850,00 aan voorschotten heeft ontvangen, met verwijzing naar productie 13, waarin dat bedrag is gespecificeerd. Het Land en PSS hebben
(in eerste aanleg en) bij memorie van grieven voldoende gelegenheid gehad het verweer te voeren dat er een hoger bedrag aan voorschotten is betaald.
De memorie van grieven bevat twaalf grieven, maar stelt het totaalbedrag aan betaalde voorschotten niet aan de orde. Het zou daarom in strijd met de goede procesorde zijn om acht te slaan op de pas bij pleidooi in hoger beroep ingenomen stelling dat het totaalbedrag aan betaalde voorschotten
NAf 8.000,00 hoger is dan [geïntimeerde] heeft gesteld, ook al hebben het Land en PSS ter onderbouwing van hun stelling verwezen naar een voorafgaand aan dat pleidooi toegezonden productie. De opgave van het Land en PSS (productie 9a bij pleitnota in hoger beroep) kan of moet ook niet zonder meer als juist worden aangenomen. [geïntimeerde] betwist de twee gestelde cheques van 24 september 2012 (cheque 664 en cheque 666) te hebben ontvangen. Het Land en PSS dragen in beginsel de bewijslast. De bankafschriften die bij productie 9a bij pleitnota in hoger beroep zijn gevoegd, vermelden niet aan wie de cheques zijn betaald. De "sept payroll" waarnaar de productie verwijst, is niet overgelegd. Voor nader onderzoek hiernaar is in dit stadium van het hoger beroep geen plaats meer.
2.2
Het Hof ziet ook thans weer geen aanleiding terug te komen van zijn eindbeslissingen dat een vergelijking met de bezoldiging van andere bestuurders van overheids-NV's niet allesbepalend is (rov. 2.7 van het vonnis van 4 maart 2016) en dat geen professionele toelage, kersttoelage (dertiende maand) of pensioentoelage dient te worden toegewezen (rov. 2.8 van dat vonnis). Het Hof verwijst naar de daar gegeven motiveringen van die beslissingen.
2.3
Het Land en PSS hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat in de situatie van [geïntimeerde] bij een bruto salaris van NAf 12.500,00 een netto salaris van NAf 8.314,72 hoort, in elk geval een hoger netto salaris dan NAf 8.000,00. Daarom kan bij de berekening van hetgeen waarop [geïntimeerde] aanspraak kan maken, uitgegaan worden van een bruto salaris van NAf 12.500,00 (en niet van een bruto salaris van NAf 14.059,60, zoals in de berekening van [geïntimeerde]).
2.4
Op overeenkomstige gronden als in rov. 2.6 van het vonnis van
4 maart 2016 is overwogen, kan niet worden aangenomen dat er een bepaald percentage aan vakantiegeld is overeengekomen. Er dient daarom te worden uitgegaan van een redelijk of gebruikelijk percentage. Niet is betwist dat het door het Land en PSS gehanteerde percentage van 7,5% gebruikelijk is. Het is ook redelijk.
2.5
Ook voor het overige hebben het Land en PSS voldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] bij de door het Hof vastgestelde uitgangspunten in de periode oktober 2010 tot en met januari 2013 NAf 245.088,18 netto zou hebben verdiend. Van het door [geïntimeerde] als vordering a gevorderde bedrag van NAf 403.528,02, dat gespecificeerd is in productie 13 bij inleidend verzoekschrift, is (met inachtneming van rov. 2.6 van het vonnis van
4 maart 2016) NAf 245.088,18 toewijsbaar (tegen PSS), onder aftrek van de reeds ontvangen voorschotten, die gesteld worden op NAf 191.850,00.
Dit komt uit op NAf 53.238,18.
2.6
Tegen toewijzing van vordering b (NAf 577,30, voor zover tegen PSS) is geen grief gericht. Dit bedrag zal opnieuw toegewezen worden.
2.7
Grief 10 is gericht tegen volledige toewijzing van vordering c (buitengerechtelijke incassokosten). De hoogte van het hiervoor toe te wijzen bedrag moet worden aangepast aan de hoogte van hetgeen van vordering a en b wordt toegewezen. Hiervoor zal het Hof 15% x (NAf 53.238,18 + NAf 577,30) = NAf 8.072,32 toewijzen.
2.8
Vordering d moet alsnog worden afgewezen wegens het slagen van grief 7 (zie rov. 2.9 van het vonnis van het Hof van 4 maart 2016).
2.9
Toewijzing van vordering e is niet meer nodig, omdat het Land en PSS bij hun laatste akte vrijwillig gewijzigde salarisspecificaties hebben verstrekt. Kennelijk was dit hoger beroep nodig om het Land en PSS hiertoe te bewegen. Dwangsommen zijn thans niet meer nodig.
2.1
Zoals het Hof in rov. 2.11 van het vonnis van 4 maart 2016 heeft overwogen, dienen geen vorderingen tegen het Land te worden toegewezen.
De vordering tot terugbetaling aan het Land is slechts beperkt toewijsbaar, zoals in rov. 2.7 van het vonnis van 26 augustus 2016 is overwogen.
2.11
Grief 11 wordt verworpen. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] loonstroken heeft laten opstellen waarvan hij wist dat die onjuist waren, en dat hij aldus onrechtmatig jegens PSS heeft gehandeld. PSS heeft overigens te kennen gegeven geen belang meer te stellen in een beslissing hierover.
2.12
Partijen worden over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom zal het Hof de proceskosten van de eerste aanleg, het principaal appel en het incidenteel appel compenseren. Omwille van de overzichtelijkheid zal het Hof het bestreden vonnis vernietigen en nieuwe dicta uitspreken.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt PSS tot betaling van NAf 53.238,18 aan [geïntimeerde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid van de salarissen tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt PSS tot betaling van NAf 577,30 en NAf 8.072,32 (samen
NAf 8.649,62) aan [geïntimeerde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan het Land van het bedrag waarmee het bedrag dat het Land aan hem heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, het totaal van de bedragen overschrijdt tot betaling waarvan het Hof bij dit vonnis PSS veroordeelt;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg, in principaal appel en in incidenteel appel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, J. de Boer en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 12 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.