ECLI:NL:OGHACMB:2017:40

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
CUR2016H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete wegens niet tijdig doen van aangifte winstbelasting met beroep op afwezigheid van alle schuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verzuimboete die is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting door appellante, een vennootschap die normaal belast is voor de winstbelasting. De inspecteur der belastingen in Curaçao had appellante een aanslag winstbelasting van nihil opgelegd, samen met een verzuimboete van NAf 250. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslag en boetebeschikking, maar dit bezwaar werd afgewezen. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Appellante stelde dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat de boete niet terecht was opgelegd.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante, als partner in het belastingadvieskantoor BDO Tax, niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de aangifte tijdig werd ingediend. Het Hof oordeelde dat appellante had moeten toezien op de aangiftepraktijk van BDO Tax en had moeten controleren of de aangifte tijdig was gedaan. Aangezien appellante dit heeft nagelaten, kon niet worden geoordeeld dat zij aan de vereisten voor avas voldeed. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de opgelegde boete van NAf 250 passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2016H00004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
gevestigd in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 24 mei 2016 in de zaak BBZ nr. 70299 van 2014, in het geding tussen:
appellante
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Door verweerder is met dagtekening 27 juni 2014 aan appellante over het jaar 2012 een aanslag winstbelasting opgelegd van nihil. Tevens is door verweerder aan appellante bij beschikking een verzuimboete opgelegd van NAf 250. Appellante is op 4 juli 2014 tegen de aanslag en de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.2.
Verweerder heeft op 9 september 2014, bij in één geschrift vermelde uitspraken op bezwaar, de bezwaren afgewezen. Appellante is bij brief van 26 september 2014 tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerecht.
1.3.
Op 24 mei 2016 heeft het Gerecht het beroep tegen de aanslag en de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft op 29 juni 2016 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.5.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 31 maart 2017, waar zijn verschenen en gehoord, [ A ] namens appellante, bijgestaan door [ B ], alsmede [ C ], namens verweerder, bijgestaan door [ D ].

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Appellante is een voor de winstbelasting normaal belaste vennootschap. De vermelding in het verweerschrift dat appellante een vrijgestelde vennootschap is, is een kennelijke verschrijving. Aan appellante is voor het jaar 2012 een aangiftebiljet winstbelasting uitgereikt.
2.2.
Appellante heeft geen verzoek tot uitstel voor de indiening van de aangifte gedaan.
2.3.
Appellante heeft haar definitieve aangifte winstbelasting 2012 op 30 december 2013 ingediend.
2.4.
Aan appellante is een aanslag winstbelasting van nihil opgelegd. Gelijk met de aanslag is een verzuimboete van NAf 250 opgelegd welke boete door verweerder in de uitspraak op bezwaar is gehandhaafd.
2.5.
Appellante is, samen met twee andere vennoten, vennote (civil partner) in BDO Tax (een “civil partnership formed by private limited liability companies”) en geeft (mede) leiding aan de organisatie. De aangifteafdeling van BDO Tax is belast met het verzorgen van de aangifte winstbelasting van appellante, voor het eerst over het jaar 2011.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de verzuimboete terecht, en zo ja naar het juiste bedrag is vastgesteld. Appellante beantwoordt de vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
3.2.
Appellante stelt - kort samengevat - dat de verzuimboete dient te vervallen. Er is namelijk sprake van afwezigheid van alle schuld (avas) bij appellante en bovendien is de verzuimboete niet voorafgegaan door een aanmaning.
3.3.
Verweerder stelt dat de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Appellante concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“4.1. Artikel 15, lid 4 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) schrijft voor dat de belastingplichtige gehouden is uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte winstbelasting te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. De aangifte winstbelasting had derhalve uiterlijk op 30 juni 2013 gedaan moeten worden. Nu dit niet is gebeurd is de aangifte niet tijdig ingediend.
4.2. Ingevolge artikel 18, lid 2 ALL kan [verweerder] een verzuimboete opleggen indien niet tijdig aangifte is gedaan en wel voor een bedrag van ten hoogste Naf. 2.500. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Voor een geslaagd beroep op avas is vereist dat [appellante] aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou zijn ingediend. De gemachtigde heeft aangevoerd dat zij abusievelijk geen uitstel voor het indienen van de aangifte van [appellante] heeft aangevraagd. Hiervan zou desgewenst een bevestigende verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk overgelegd kunnen worden. Het beroep op avas slaagt niet. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, dient het te leveren bewijs betrekking te hebben op de zorgplicht van de [appellante] zelf en niet die van de gemachtigde. Daarnaast gaat het om de zorgplicht voor het doen van de aangifte. Nu de verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk gelet op haar strekking, niet kan bijdragen tot een geslaagd beroep op avas, passeert het Gerecht dit bewijsaanbod.
4.3. De winstbelasting wordt ingevolge artikel 17 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 geheven bij voldoening op aangifte. Voor het opleggen van de boete is geen aanmaning vereist. De aanmaning van artikel 7, tweede lid van de ALL heeft immers betrekking op belastingen welke bij wege van een aanslag worden geheven. Dat een eerste verzuim bij de winstbelasting, anders dan bij de andere aangiftebelastingen, wel een boete oplevert, brengt niet met zich mee dat het tweede lid van artikel 7 van de ALL van toepassing is op de winstbelasting.
4.4. De hoogte van de verzuimboete is afhankelijk van de zogenoemde verzuimenreeks en is geregeld in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling). [Appellante] bepleit een verlaging van de boete en doet een beroep op artikel 4.2, tweede lid van de regeling. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een eerste verzuim. [Verweerder] heeft ingevolge artikel 4.4 van de regeling daarom een boete opgelegd van Naf. 250. De verzuimboete is bedoeld om de belastingplichtige, die te laat aangifte heeft gedaan, zoals [appellante], in te scherpen dat zij haar administratieve verplichtingen volledig behoort na te komen. Van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de boete in de zin van artikel 4.2 tweede lid van de regeling is geen sprake. Het Gerecht acht de boete passend en geboden, zodat moet worden beslist zoals hieronder is vermeld.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Appellante stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) ter zake van niet nakomen van de aangifteverplichting en subsidiair, zo begrijpt het Hof de stelling van appellante, dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding en daarom te hoog is. Daartoe voert appellante aan dat zij de aangifteafdeling van BDO Tax voor voldoende deskundig kon houden en niet behoefde te twijfelen aan diens zorgvuldige taakvervulling. Verweerder betwist de afwezigheid van alle schuld. Het Hof verwerpt het standpunt van appellante en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
De omstandigheid dat appellante het doen van aangifte winstbelasting heeft opgedragen aan BDO Tax, die aan die opdracht niet of niet tijdig heeft voldaan, doet niet eraan af dat appellante in verzuim is. Appellante kan niettemin met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien zij aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. Onder de te vergen zorg om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan, is - indien van toepassing - begrepen de zorg om te bewerkstelligen dat tijdig uitstel van indiening van de aangifte zou worden gevraagd.
5.3.
In de eis dat van appellante alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg kan worden verlangd, ligt besloten dat een beroep op avas kan worden gehonoreerd wanneer appellante alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar en met inachtneming van haar bijzondere positie konden worden gevergd. Aangezien appellante partner is in en mede leiding geeft aan BDO Tax, acht het Hof het aannemelijk dat appellante de bevoegdheid heeft direct toe te zien op de aangiftepraktijk van BDO Tax en waar nodig in te grijpen. Aldus mag redelijkerwijs van appellante verwacht worden dat zij tijdig bij de medewerkers van de aangiftepraktijk controleert of haar aangifte tijdig is gedaan dan wel tijdig uitstel van indiening van de aangifte is verzocht, bijvoorbeeld door appellante in de uitstelregeling van BDO Tax op te nemen. Vaststaat dat appellante dit heeft nagelaten en zonder meer heeft vertrouwd op de deskundigheid van die medewerkers. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat appellante alle maatregelen heeft genomen die in haar bijzondere positie van partner in BDO Tax redelijkerwijs van haar gevergd konden worden
.
5.4.
Voor zover appellante in hoger beroep nog geacht kan worden haar stelling in eerste aanleg dat er sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete te handhaven, verwerpt het Hof die stelling. Het Hof acht een boete van NAf 250 uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 15 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.