ECLI:NL:OGHACMB:2017:4

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
AR 29/12 - ghis 68858 - H 156/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele afrekening na strafvorderlijk ingrijpen

In deze civiele zaak, die voortvloeit uit strafvorderlijk ingrijpen, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 januari 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil tussen de rechtspersoon Sociedad de Comercializacion Internacional Forero y Garzon Ltda, gevestigd te Bogotá, Colombia, en Bonaire Precious Metal and Minerals N.V., gevestigd op Bonaire. De oorspronkelijke eiser, thans appellante, werd vertegenwoordigd door de advocaten mrs. S.C. van Lint en R.F. van den Heuvel, terwijl de gedaagde, thans geïntimeerde, werd bijgestaan door mr. D.G. Kock.

De procedure begon met een tussenvonnis op 2 december 2014, waarin het Hof een tegenbewijsopdracht gaf aan de gedaagden. In de daaropvolgende periode hebben de gedaagden getuigen gehoord en conclusies ingediend. De zaak draait om de vraag of het eerder voorgebrachte bewijs is ontzenuwd. Het Hof heeft de getuigenverklaringen van de gedaagden beoordeeld in samenhang met ander bewijsmateriaal, maar concludeert dat het eerdere bewijs niet is ontzenuwd. De getuigenverklaringen bevatten onvoldoende aanwijzingen dat de stellingen van de eiser onjuist zijn.

Het Hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om in te gaan op de in het tussenvonnis aan de orde gestelde kwesties, waaronder de strafrechtelijke verbeurdverklaring van goudstaven en banktegoeden. De eiser, F&G, heeft tot nu toe vaagheid vertoond over de aard van de verdenking tegen de gedaagde en de betrokkenheid bij strafbare feiten. Het Hof heeft besloten de zaak aan te houden voor verdere akten van de partijen, waarbij F&G als eerste aan de beurt is.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 29/12 - ghis 68858 - H 156/14
Uitspraak: 10 januari 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Colombia
SOCIEDAD DE COMERCIALIZACION INTERNACIONAL
FORERO Y GARZON LTDA,
gevestigd te Bogotá, Colombia,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. S.C. van Lint en R.F. van den Heuvel,
tegen
1. de naamloze vennootschap
BONAIRE PRECIOUS METAL AND MINERALS N.V,
gevestigd op Bonaire,
2. [
GEDAAGDE 2],
wonende op Bonaire,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
De partijen worden hierna F&G, BPMM en [gedaagde 2] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 2 december 2014 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof een tegenbewijsopdracht verstrekt aan BPMM en [gedaagde 2].
1.2
BPMM en [gedaagde 2] hebben in enquête op 11 januari 2016
[getuige 1] en op 14 maart 2016 [getuige 2] als getuigen doen horen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Van het aanvankelijke voornemen mr. M.L.A. Angela, advocaat-generaal bij het Openbaar Ministerie van
Curaçao, als getuige te doen horen, hebben BPMM en [gedaagde 2] afgezien bij e-mailbericht van 29 april 2016.
1.3
F&G heeft geen getuigen in contra-enquête doen horen.
1.4
BPMM en [gedaagde 2] hebben op 16 augustus 2016 een conclusie na enquête ingediend. F&G heeft dat op 25 oktober 2016 gedaan.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij waardering van tegenbewijs gaat het om de vraag of het eerder voorgebrachte bewijs is ontzenuwd. De bewijskracht van de beide getuigenverklaringen moet dus beoordeeld worden in samenhang met het door het Hof in rov. 2.11 van het tussenvonnis genoemde bewijsmateriaal, en ook in samenhang met het overige aanwezige bewijsmateriaal, voor zover daarop een beroep is gedaan en het in dit geding is gebracht (zoals het bij conclusie van antwoord overgelegde proces-verbaal van de verklaring die [naam] heeft afgelegd in de strafzaak die met deze zaak samenhangt).
2.2
Het eerdere bewijs is niet ontzenuwd. De beide getuigenverklaringen bevatten nauwelijks aanwijzingen dat de voorshands bewezen geachte stellingen onjuist zijn. Van [getuige 1] heeft als getuige verslag gedaan van wat (directeur van F&G, zie rov. 2.2.1 van het tussenvonnis) in de strafzaak als getuige heeft verklaard over F&G, maar dit is te vaag en te indirect en wordt niet ondersteund door ander bewijs. [getuige 2] heeft weliswaar als getuige gesproken van bemoeienis van [naam1] en [naam] (de gestelde beleidsbepalers bij F&G, zie rov. 1.4 en 2.8 van het tussenvonnis), maar niets verklaard over de in de bewijsopdracht genoemde stellingen dat F&G eigenaar was van de partij goud en rechthebbende op het in de settlement genoemde bedrag.
2.3
Partijen zullen thans in de gelegenheid worden gesteld in te gaan op de in rov. 2.12 en 2.13 van het tussenvonnis aan de orde gestelde kwesties. Daarbij is het volgende van belang.
2.4
BPMM en [gedaagde 2] hebben in hun conclusie na enquête gesteld dat de strafrechter inmiddels zowel de goudstaven als de banktegoeden verbeurd heeft verklaard.
2.5
Tot nog toe is F&G vaag gebleven over de aard van de verdenking tegen [gedaagde 2]. Volgens de eigen stellingen van F&G had haar samenwerking met BPMM en [gedaagde 2] betrekking op goud uit Venezuela. Over de vraag of het strafbaar is om goud uit Venezuela uit te voeren en zo ja, of F&G daarvan op de hoogte was, heeft zij niets aangevoerd. Het ligt op de weg van F&G om alsnog in te gaan op de vragen of de handelingen van [gedaagde 2] strafbaar waren en of F&G zich van die strafbaarheid bewust was en of zij daarvan profiteerde. Desgewenst kan zij ook andere omstandigheden aanvoeren op grond waarvan zij meent dat zij geen nadeel mag ondervinden van de strafvorderlijke beslissingen in verband met de in beslaggenomen goudstaven en banktegoeden.
2.6
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij het goud heimelijk per boot uit Punto Fijo (Venezuela) haalde en in dat land contact had met [naam] en Naam1] (de gestelde beleidsbepalers bij F&G). Dit maakt dat het eens temeer op de weg van F&G ligt in te gaan op de betrokkenheid van F&G bij de strafrechtelijk aan [gedaagde 2] verweten gedragingen en op de vraag in hoeverre die betrokkenheid in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen.
2.7
Gelet op het voorgaande zal het Hof eerst F&G in de gelegenheid stellen een akte te nemen, waarna BPMM en [gedaagde 2] bij antwoordakte zullen kunnen reageren.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 februari 2017 voor akte aan de zijde van F&G;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 10 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.