ECLI:NL:OGHACMB:2017:3

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
AR 67845/14 - H 274/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van een gemeenschap en griffierecht in civiele zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], gevestigd in Curaçao, tegen [geïntimeerde], wonende te Nijmegen, Nederland. De procedure betreft de verdeling van een gemeenschap met betrekking tot een pand en de afrekening tussen partijen na beëindiging van een samenwerking. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) had eerder het pand aan [geïntimeerde] toebedeeld en [appellante] veroordeeld tot betaling van NAf 15.389,49 aan [geïntimeerde].

[Appellante] heeft in hoger beroep dertien grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van de eerdere vonnissen, met een gewijzigde reconventionele eis waarin zij stelt dat [geïntimeerde] haar in plaats daarvan NAf 48.035,00 dient te betalen, plus een percentage van de huidige waarde van het pand en andere kosten. [Geïntimeerde] heeft incidenteel appel ingesteld en zijn eis in conventie gewijzigd, waarbij hij bevestiging van de eerdere vonnissen verzocht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2016 zijn beide partijen gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de vordering van [appellante] in hoger beroep een direct geldelijk belang heeft dat minimaal kan worden gewaardeerd op NAf 325.362,30. Het griffierecht dat in hoger beroep geheven dient te worden, bedraagt NAf 6.500,00, terwijl er slechts NAf 900,00 is geheven. Het Hof heeft [appellante] de gelegenheid gegeven om het nageheven griffierecht van NAf 5.600,00 binnen zes weken te betalen, met de waarschuwing dat het principaal appel anders vervalt.

Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating griffierecht en houdt verdere beslissingen aan. De sanctie van verval van het hoger beroep bij niet-tijdige betaling geldt niet ter bescherming van de geïntimeerde, en het incidenteel appel blijft bestaan, ongeacht de uitkomst van het principaal appel.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 67845/14 - H 274/16
Uitspraak: 10 januari 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. O.E. Kostrzewski en A.K.E. Henriquez,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te Nijmegen, Nederland,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. W. Princée.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 26 februari 2016 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 12 januari 2015,
18 januari 2016 en 29 januari 2016 uitgesproken vonnissen van het
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 8 april 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] dertien grieven tegen de vonnissen aangevoerd en toegelicht, en haar reconventionele eis gewijzigd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en de gewijzigde vorderingen van [appellante] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3 [
Appellante] heeft een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden vonnissen en een vordering tot verkrijging van zekerheid ingediend. Na wisseling van gedingstukken hierover heeft het Hof deze vorderingen afgewezen bij vonnis van 12 mei 2016.
1.4
Bij memorie, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven van [appellante] bestreden, incidenteel appel ingesteld, vier grieven aangevoerd en toegelicht, en zijn eis in conventie gewijzigd. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen zal bevestigen, met wijziging of aanvulling van de dicta en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in het principaal appel en het incidenteel appel en de hiervoor in rov. 1.3 bedoelde procedure bij het Hof, met nakosten en rente.
1.5
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties, heeft [appellante] de grieven en de gewijzigde eis van [geïntimeerde] bestreden.
1.6
Op 6 december 2016 hebben de gemachtigden van partijen de zaak mondeling bepleit, mede aan de hand van pleitnota's, waarvan exemplaren zijn overgelegd. Partijen zijn ook zelf verschenen en gehoord. Zijdens beide zijden waren vooraf producties toegezonden.

2.De beoordeling

2.1
Dit geding betreft de verdeling van een gemeenschap ter zake van een pand en de afrekening tussen partijen na beëindiging van een samenwerking in verband met plannen met dat pand.
Het GEA heeft het pand aan [geïntimeerde] toebedeeld en [appellante] veroordeeld om NAf 15.389,49 aan [geïntimeerde] te betalen.
De bij memorie van grieven gewijzigde reconventionele vordering van
Van [appellante] komt erop neer dat zij niet NAf 15.389,49 aan [geïntimeerde] dient te betalen, maar [geïntimeerde] NAf 48.035,00 aan haar (ter zake van verbouwings- en onderhoudskosten), met rente en een opslag van 15% voor buitengerechtelijke incassokosten, en bovendien 40% van de nader te bepalen huidige waarde van het pand, welke waarde zij op meer dan NAf 500.000,00 begroot, en een beheersvergoeding van NAf 47.593,53, met rente en een opslag van 15% voor buitengerechtelijke incassokosten, en schadevergoeding wegens gederfd rendement, op te maken bij staat.
2.2
De griffier stelt zich op het standpunt dat de vordering van [appellante] in hoger beroep een direct geldelijk belang heeft dat minimaal kan worden gewaardeerd op: NAf 15.389,49 + 1,15 x NAf 48.035,00 +
0,4 x NAf 500.000,00 + 1,15 x NAf 47.593,53 = NAf 325.362,30.
1% hiervan, afgerond op het meest nabij gelegen veelvoud van NAf 10,00,
is NAf 3.250,00. Ingevolge art. 20 lid 2, aanhef en sub f, lid 3, lid 6 en lid 7 Ltbz dient als griffierecht in hoger beroep te worden geheven:
2 x NAf 3.250,00 = NAf 6.500,00. Er is NAf 900,00 geheven. Er dient dus
NAf 5.600,00 te worden nageheven.
2.3 [
Appellante] zal in de gelegenheid worden gesteld binnen zes weken na heden, dus uiterlijk op 21 februari 2017, NAf 5.600,00 aan nageheven griffierecht te betalen. Indien dit niet tijdig gebeurt, leidt dit in beginsel ertoe dat het principaal appel alsnog vervalt. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [appellante]. Indien [appellante] tijdig het nageheven bedrag betaalt, dient bewijs daarvan aan de akte te worden gehecht. Het Hof zal de zaak verwijzen naar de eerstvolgende rolzitting na 21 februari 2017, dus 28 februari 2017. Ter vermijding van onnodige vertraging van het geding zal het Hof ambtshalve de rolaantekening P3 toevoegen.
2.4
De sanctie van art. 270 lid 5 Rv, inhoudende dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht door de appellant, het hoger beroep vervalt, is uitsluitend gegeven om de tijdige betaling van het griffierecht te bevorderen. Die sanctie strekt niet ter bescherming van enig recht of belang van de geïntimeerde. Aan [geïntimeerde] zal daarom geen gelegenheid worden geboden om een antwoordakte in te dienen.
2.5
Incidenteel appel neemt processueel in beginsel een zelfstandige positie in ten opzichte van principaal appel. Daarom geldt dat indien [appellante] niet tijdig het nageheven bedrag betaalt, het principaal appel wel vervalt, maar het incidenteel appel niet. In dit geval is er een zodanige materiële samenhang tussen het principaal appel en het incidenteel appel dat het Hof ook in het incidenteel appel thans iedere beslissing aanhoudt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 28 februari 2017 (ambtshalve P3) voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van [appellante];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, D. Radder en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 10 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.