ECLI:NL:OGHACMB:2017:249

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
100.00239/13 H 013/2014
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak met vrijspraak in eerste aanleg en veroordeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarbij de verdachte op 21 augustus 2013 werd vrijgesproken van woninginbraak. De officier van justitie stelde hoger beroep in, waarna het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 2 juli 2014 de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Dit vonnis werd echter door de Hoge Raad der Nederlanden op 20 september 2016 vernietigd, waarna de zaak opnieuw werd behandeld.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 augustus en 2 november 2017 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging van diefstal in een woning, gepleegd op 6 december 2012. De verdachte had bekend de inbraak te hebben gepleegd en goederen te hebben weggenomen, waaronder een laptop en sieraden. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich de toegang tot de woning had verschaft door middel van braak, en dat de tenlastelegging, ondanks een schrijffout in de datum, duidelijk was voor de verdachte.

Het Hof kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde diefstal en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid opheffen. Bij de strafoplegging hield het Hof rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de tijd die verstreken was sinds het delict. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 Vonnis no.
Datum uitspraak: 23 november 2017
Zaaknummer: H- 013/2014
Parketnummer: 100.00239/13
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 21 augustus 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplats], [adres] (volgens eigen opgave: op nummer [nummer]), [naam buurt].
Procesgang
In eerste aanleg heeft het Gerecht bij vonnis van 21 augustus 2013 de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft in hoger beroep bij vonnis van 2 juli 2014 - met vernietiging van bovengenoemd vonnis - de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 20 september 2016 voormeld vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Het onderhavige vonnis is gewezen naar aanleiding van de terechtzitting in eerste aanleg van 21 augustus 2013, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, de terechtzitting in hoger beroep vóór cassatie van 12 juni 2014, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting vóór cassatie, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep na cassatie van 30 augustus 2017 in Sint Maarten en
2 november 2017 via een videoverbinding tussen het Gerechtsgebouw in Curaçao en the Courthouse in Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. G. Hatzmann, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij, op of omstreeks 6 december 2013, in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in of uit een woning, gelegen aan [adres 1] appartement [appertement nr adres 1] te [naam buurt], een laptop en/of een fototoestel en/of een of meerdere sieraden, althans enig goed, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan de vader van
[aangeefster] en/of aan [aangeefster], in ieder geval aan een ander dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het delict heeft/hebben verschaft en/of die goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten door het forceren van de glazen schuifdeur aan de voorzijde van de woning.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Bewezenverklaring
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij, op
of omstreeks6 december 201
2, in Sint Maarten,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening heeft weggenomen
in ofuit een woning, gelegen aan [adres 1] appartement [appertement nr adres 1] te [naam buurt], een laptop en
/ofeen fototoestel en
/of een of meerderesieraden,
althans enig goed, geheel of gedeeltelijktoebehorende aan de vader van [aangeefster] en/of aan [aangeefster],
in ieder geval aan een ander dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij hij, verdachte,
en/of één of meer van zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het delict heeft
/hebbenverschaft en
/ofdie goederen onder zijn
/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten door het forceren van de glazen schuifdeur aan de voorzijde van de woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging staat dat de verdachte de diefstal met braak heeft gepleegd op 6 december 2013 in plaats van 6 december 2012. Het Hof verbetert deze fout in de tenlastelegging en verbindt daaraan verder geen consequenties op grond van de volgende overweging. Naar vaste jurisprudentie mag een kennelijke verschrijving worden hersteld. Een wijziging van de tenlastelegging is daarvoor niet nodig. Naar het oordeel van het Hof moet de datum 6 december 2013 als een kennelijke schrijffout worden beschouwd. Immers heeft de verschrijving niet tot onduidelijkheid van de tenlastelegging geleid aangezien de verdachte heeft begrepen wat aan hem ten laste is gelegd. Dit leidt het Hof af uit het feit dat de verdachte vanaf zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 24 juni 2013 herhaaldelijk heeft bekend de inbraak te hebben gepleegd en de in de tenlastelegging genoemde goederen te hebben weggenomen. De verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep die bekennende verklaring herhaald. Het is de verdachte en de raadsman derhalve duidelijk dat de tenlastelegging op 6 december 2012 en niet op 6 december 2013 ziet. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn derhalve verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als
verklaring van de aangeefster [aangeefster]:
Ik woon samen met mijn vriendin, genaamd [vriendin aangeefster], op de [adres 1]-[appartement nr adres 1] te [naam straat], [naam buurt]. Op 6 december 2012 hebben wij de woning in goede orde en afgesloten achtergelaten. Een vriend van ons, genaamde [vriend aangeefster], heeft de woning omstreeks10:00 uur verlaten. Rond 16.15 uur kwam onze vriend [naam vriend aangeefster] als eerste van ons thuis en hij constateerde dat onbekenden in mijn woning hadden ingebroken. De daders hebben de glazen schuifdeur aan de voorzijde van de woning geforceerd. In de woning hebben de daders alle kamers doorzocht. In de woonkamer en de slaapkamers hebben de daders alle kasten doorzocht. Uit mijn slaapkamer werden een laptop, een fotocamera en sieraden meegenomen.
De
verklaring van de verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van
30 augustus 2017, voor zover inhoudende:
Ik ben op 6 december 2012 in de woning gelegen te [adres 1]-[appartement nr adres 1] te [naam straat], [naam buurt] geweest. Ik ben ook in de slaapkamers geweest. Ik heb voor die mensen gewerkt en ze hebben mij niet betaald voor mijn werk. Ik heb de deur ingetrapt. Ik heb een laptop, een fotocamera en sieraden meegenomen.
Bewijsoverweging
Ook indien de verdachte recht had betaling te verkrijgen van het slachtoffer leidt dat niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat de verdachte geen wederrechtelijke toe-eigening kan hebben beoogd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte ter terechtzitting, kan worden afgeleid dat de verdachte bevoordeling heeft beoogd. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat, nu hetgeen de verdachte tot het behalen van die beoogde bevoordeling heeft verricht (het intrappen van een deur van de woning en vervolgens goederen wegnemen) van zodanige aard is, dat de verdachte moet hebben beseft dat hij (ook indien hij recht op het geld had) de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid daarmee verre overschreed, dat de verdachte bij een en ander heeft gehandeld met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen.
Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 324a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Op 1 juni 2015 is een nieuw Wetboek van Strafrecht in werking getreden. Het bewezenverklaarde feit dateert van voor die tijd. In verband daarmee overweegt het Hof als volgt. Gelet op de bedreiging met zestien jaar gevangenisstraf in artikel 324a van het Wetboek van Strafrecht (oud) moet artikel 2:290 lid 2 van het (huidige) Wetboek van Strafrecht worden beschouwd als de voor de verdachte gunstigste bepaling, nu daarin als maximale straf is opgenomen een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaar. Om die reden zal het Hof voor de bepaling van de straf laatstgenoemd artikel toepassen in verband met het bewezenverklaarde feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken zijn ergerlijke feiten waarmee materiële schade wordt veroorzaakt en een forse inbreuk op de privacy van de bewoners wordt gemaakt. Dat de verdachte recht had op betaling van de slachtoffers in het kader van door hem verrichte werkzaamheden, maakt niet dat hij het recht in eigen hand mag nemen. De verdachte dient zich te realiseren dat dit niet de manier is om conflicten op te lossen. Eigenrichting kan immers leiden tot wanorde en uiteindelijk tot ontwrichting van de samenleving.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het Hof in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Voorts heeft het Hof rekening gehouden met zijn overige persoonlijke omstandigheden zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, waaronder de omstandigheid dat hij door orkaan Irma zijn huis heeft verloren, zijn proceshouding en het aanmerkelijke tijdsverloop sinds het plegen van het feit.
Op zich is een onvoorwaardelijke vrijheidsontnemende straf voor een delict als dit geïndiceerd. Op grond van het voorgaande ziet het Hof echter aanleiding de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 1:21 en 1:62 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 21 augustus 2013 en doet opnieuw recht, als volgt;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2
(TWEE) JARENbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.V.L.M. Wannyn, M.C.B. Hubben en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op
23 november 2017.