ECLI:NL:OGHACMB:2017:244

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
555.00290/16 H-51/2017
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao inzake poging moord en zware mishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte op 22 maart 2017 was vrijgesproken van poging moord, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor zware mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 september 2016 raakte de verdachte verwikkeld in een conflict bij een bar in Curaçao, waarbij hij werd aangevallen door een man genaamd [naam 1]. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes gestoken. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval met een steen door [naam 1]. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de noodweersituatie niet meer bestond op het moment dat de verdachte de messteken toebracht, aangezien de aanvallen met de steen reeds waren geëindigd. Het Hof heeft ook het beroep op noodweerexces verworpen, omdat er geen bewijs was voor een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, met uitzondering van de overwegingen met betrekking tot het beroep op noodweer.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 Vonnis no.
Datum uitspraak: 13 juli 2017 MC
Zaaknummer: H- 51/2017
Parketnummer: 555.00290/16
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 22 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 9 januari 2017 en 22 maart 2017, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2017 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw,
mr. M.O. Gomes, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder primair (impliciet primair) tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Primair:
Poging moord c.q. poging doodslag
dat hij op of omstreeks 10 september 2016, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand september 2016 te Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen,
 die [slachtoffer], met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in de buik en/of in de borstkas en/of aan de heup(en), althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
althans, indien en voor zover het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden,
Subsidiair:
Zware mishandeling van [slachtoffer]
dat hij op of omstreeks 10 september 2016, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand september 2016 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere messteken aan de long en/of de pancreas en/of (in de omgeving van) het hart, heeft toegebracht, door deze opzettelijk,
 met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in de buik en/of in de borstkas en/of aan de heup(en), althans het lichaam te steken en/of snijden;
althans, indien en voor zover het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden,
Meer subsidiair:
Mishandeling met een mes
dat hij op of omstreeks 10 september 2016, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand september 2016 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend en/of met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
 een of meerdere malen in de buik en/of in de borstkas en/of aan de heup(en), althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere messteken aan de long en/of de pancreas en/of (in de omgeving van) het hart, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, behoudens ten aanzien van de overweging betreffende het beroep op noodweer(exces).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat hij uit noodweer heeft gehandeld. Hij heeft daartoe gesteld dat toen hij weg wilde rijden van “[naam bar]”, een man genaamd [naam 1], een steen door de linker voorruit van zijn auto heeft gegooid en hem op de rug heeft geraakt. Hij werd vervolgens met een mes door hem aangevallen terwijl hij nog in zijn auto zat. [slachtoffer], [naam 1] en een andere persoon hebben hem toen uit de auto gesleurd en met hem gevochten, waardoor hij zich genoodzaakt zag zich te verdedigen met het mes dat hij van [naam 1] had afgepakt, aldus de verdachte.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) stelt het Hof voorop dat de volgende feitelijke toedracht aannemelijk is geworden.
De verdachte was in de nacht van zaterdag 10 september 2016 bij de bar/discotheek
“[naam bar]” verwikkeld geraakt in een handgemeen met ene [naam 1]. Na afloop van dit incident begaf de verdachte zich naar zijn auto. Toen hij wilde wegrijden of reeds aan het wegrijden was, gooide [naam 1] een steen door de linker voorruit van zijn auto die de verdachte ter hoogte van zijn rug raakte. De verdachte stapte vervolgens uit de auto waarna er een woordenwisseling ontstond en vervolgens een worsteling tussen de verdachte, [naam 1] en het slachtoffer [slachtoffer]. Tijdens de worsteling heeft de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes gestoken. Hierna heeft de verdachte de plaats van het delict verlaten. Het Hof is evenals het Gerecht van oordeel dat voornoemd scenario afgeleid kan worden uit de getuigenverklaringen, waaronder die van [getuige]. De verklaring van de verdachte dat hij uit de auto werd gesleurd door [slachtoffer], [naam 1] en een andere persoon is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden, nu deze verklaring geen steun vindt in het overige bewijsmateriaal.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden voor de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daaronder is onder omstandigheden mede begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uitgaande van de hiervoor omschreven feitelijke toedracht is het Hof van oordeel dat op het moment dat er een steen door de ruit van de auto van de verdachte werd gegooid er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval op de verdachte. Dat die aanval zich na het gooien van de steen heeft voortgezet is niet aannemelijk geworden. Uit de getuigenverklaringen leidt het Hof af dat de verdachte, nadat de steen gegooid was, zijn auto tot stilstand heeft gebracht, uit zijn auto is gestapt en verhaal is gaan zoeken. Er ontstond toen eerst een woordenwisseling en vervolgens een worsteling. Niet is aannemelijk geworden dat [naam 1] of [slachtoffer] de worsteling is begonnen. Het Hof is van oordeel dat nu de aanval op de verdachte met de steen op het moment van het ontstaan van de worsteling reeds was geëindigd, er geen noodweersituatie meer bestond toen de worsteling begon en evenmin toen de verdachte de messteken toebracht, zodat de verdachte geen beroep toekomt op noodweer. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
De verdachte heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces.
Van noodweerexces is sprake indien wordt gehandeld als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die ontstaan is door wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Geen feiten of omstandigheden zijn aannemelijk geworden waaruit volgt dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Evenmin is aannemelijk geworden dat – indien een door het gooien van de steen veroorzaakte hevige gemoedsbeweging zou worden aangenomen – die van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Ook het beroep op noodweerexces faalt derhalve. De verdachte is dus strafbaar.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 22 maart 2017, met in achtneming van het hiervoor overwogene.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, T.E. van der Spoel en K.A.M. Lasten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 13 juli 2017.