4.2Vergelijkend onderzoek kogels
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogels en die in de proefkogels uit de revolver is gebleken dat de kraslijnen in de groeven voor een deel aansluitingen vormen. De waargenomen mate van overeenkomst tussen de krassporen in de kogels en de proefkogels wordt verwacht als de kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver (…).
Op basis van de structuur van de sporenveroorzakende onregelmatigheden in de loop van de revolver zijn deze krassporen in de groeven als kenmerkend voor deze loop beoordeeld.
Gezien de beoordeelde kenmerkende waarde van de sporen is de verwachting dat de mate van overeenkomst bij, conservatief beoordeeld, 1 op de minimaal 10.000 andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als die van revolver [AADH0051NL] wordt aangetroffen. (…)
5. Conclusie
Voor de twee kogels [AAHE8792NL en AAHE8804NL] (…) en revolver [AADH0051NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver.
Hypothese 2: De kogels zijn afgevuurd uit één of twee andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.”
16.Tijdens het bemonsteren van de revolver is een spoor aangetroffen, dat bij een test positief reageerde op de aanwezigheid van een op bloed gelijkende substantie. Het wapen is vervolgens onder andere bemonsterd bij de loop, de beugelkrop en trekker, de hamer en achterzijde en de cilinder. Deze bemonsteringen zijn respectievelijk onder de SIN-nummers AAHE8796NL, AAHE8797NL, AAHE8798NL en AAHE8801NL veiliggesteld.Het NFI heeft een DNA-onderzoek uitgevoerd en daarover het volgende gerapporteerd:
“Resultaten, interpretatie en conclusie
SIN-nummer
Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAHE8796NL#01
AAHE8797NL#01
AAHE8798NL#01
DNA-profiel van een man:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AAHE8801NL#01
Onvolledig DNA-profiel van een man:
- Slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
(Het Hof merkt daarbij op dat de berekende matchkans (kleiner dan 1 op 1 miljard) betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig ander gekozen persoon met het van de bemonsteringen verkregen DNA-profiel matcht, kleiner is dan één op één miljard.)”
17.In de cilinder van de revolver werden drie scherpe patronen aangetroffen, die voorzien waren van de bodemstempel “R.P 38 SPL”.
18.Op de bijrijderszitting van de auto waarin de verdachte en de medeverdachte werden staande gehouden, lag een zwart/witkleurige vissershoed.Die vissershoed toont overeenkomsten met de hoed die de dader heeft gedragen.
19.De kledingstukken van de verdachte, waaronder een paar slippers en een zwartkleurige korte broek, zijn na zijn aanhouding veiliggesteld. Bij een onderzoek aan de korte broek werd zowel op de rechter voor broekzakrand als onder de rechter voor broekzak een rondvormige donkerverkleuring aangetroffen. Die rondvormige donkerverkleuring reageerde bij een test positief op de aanwezigheid van een op bloed gelijkende substantie. De bemonsteringen werden veiliggesteld onder de SIN-nummers AAHE8806NL en AAHE8807NL.Het NFI heeft een DNA-onderzoek uitgevoerd en daarover het volgende gerapporteerd:
“Resultaten, interpretatie en conclusie
SIN-nummer
Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAHE8806NL#01
DNA-profiel van een man:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AAHE8807NL#01
DNA-profiel van een man:
- Slachtoffer [slachtoffer 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard”
20.De korte broek die de verdachte ten tijde van zijn aanhouding droeg vertoont overeenkomsten met de korte broek die de dader van de feiten 1 en 2 heeft gedragen.
21.De getuige [getuige 4] is de eigenaar van de zwarte Hyundai waarin de verdachte en de medeverdachte werden staande gehouden. Op 30 november 2015 heeft [getuige 4] het volgende verklaard:
“I came here to the police station because I am the owner of the car. (…) It’s a black Hyundai I-30 with number plate P-7915. (….) [verdachte] came to me and told me (…) he needed a car. (…)
[verdachte] told me (…) that he has fish and he needed a vehicle to transport his fish. I told him hold the car and the agreement was to get back the car (…) this morning. (…) I’ve known him between three or four months.”
22.De verdachte heet voluit [verdachte]. Hij heeft op 3 december 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris – in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvrouw mr. N.C. de la Rosa – het volgende verklaard:
“I was arrested for armed robbery/murder. The black car is a rental. I rented it from a guy called [getuige 4]. (…) The gun found in the car belongs to me. (…) I was wearing (…) a black short pants and (…) slippers.”
23.Tijdens zijn vijfde politieverhoor heeft medeverdachte [medeverdachte] het volgende verklaard:
“In the afternoon I got a phone call from [bijnaam verdachte]. [bijnaam verdachte] is the person with whom together I was arrested (…). He asked me if I could drive for him, because he had some errands to do. I told him: “Ok”. Later that day I [bijnaam verdachte] met me in town. I had to drive his vehicle. (…) It was after five in the afternoon I believe. (…) When I met him, [bijnaam verdachte] did not tell me what we went to do.
The only time I knew what went on was when I heard the shots go off. I had parked the vehicle close to the Merchant market and Harley Davidson. He just walked off and did his thing. When I heard the shots I knew he did something that was not good. I reversed the vehicle one time. I was parked in the alley by Harley Davidson. I wanted to drive off, but in the end I still waited for him. When [bijnaam verdachte] stepped in the vehicle I asked him what went on. He had gotten in the car in the back seat. The only thing he told me was: “The man dead”. (…) When I heard the shots I knew that [bijnaam verdachte] had a gun. When [bijnaam verdachte] was back in the vehicle I just drove off, because I knew he had a gun. (…)
[bijnaam verdachte] gave me directions where to drive. (…) When we pass the gas station Simpson Bay [bijnaam verdachte] told me to pull up. I stopped a little after the gas station. On a open lot. (…) [bijnaam verdachte] stepped again in the backseat of the vehicle. (…) From Bada Bing road I went straight to the bridge. Where we got arrested.”
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de overvallen en het voorhanden hebben van de revolver en de munitie betrokken is geweest. Haar verweer komt erop neer dat de verdachte iedere betrokkenheid heeft ontkend en dat zijn lezing aannemelijk moet worden geacht. Daarbij heeft zij in de eerste plaats gewezen op het feit dat de dader van de overvallen een wit c.q. lichtkleurig T-shirt droeg, terwijl de verdachte ten tijde van de aanhouding was gekleed in een rood/blauwkleurig T-shirt en medeverdachte [medeverdachte] in een zwart T-shirt. Zij heeft er voorts op gewezen dat niet is komen vast te staan dat celmateriaal van de verdachte op de revolver en/of de vissershoed is aangetroffen. Bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn bovendien vraagtekens te zetten, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de volgende alternatieve lezing van het gebeuren gegeven:
- medeverdachte [medeverdachte] heeft op 30 november 2015 verzocht of hij de auto van de verdachte mocht lenen;
- nadat de verdachte daarop in positieve zin had gereageerd, is medeverdachte [medeverdachte] door een man met een motorfiets afgezet bij de vriendin waar de verdachte op dat moment verbleef;
- de verdachte heeft de zwarte Hyundai, die hij zelf van een ander had geleend, aan medeverdachte [medeverdachte] meegegeven;
- ongeveer na een half uur – het was inmiddels na zessen – belde medeverdachte [medeverdachte] de verdachte op om te zeggen dat hij op de terugweg was;
- de verdachte is vervolgens op een afgesproken plaats bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto gestapt, waarna deze doorreed naar de Nederlandse kant van het eiland (naar Maho) om de man die hem eerder bij de verdachte had afgezet op te halen;
- deze man, die [betrokkene 5, alleen een voornaam] heet, kwam bij een rotonde van het strand af en sprong in de auto;
- [ betrokkene 5] heeft de verdachte gegroet door zijn knokkels tegen die van de verdachte te slaan;
- omdat de hand van [betrokkene 5] nat aanvoelde, heeft de verdachte zijn hand aan zijn broek droog geveegd;
- [ betrokkene 5] vertelde dat hij meer geld nodig had en op zijn verzoek stopte medeverdachte [medeverdachte] iets voorbij een benzinestation;
- [ betrokkene 5] sprong uit de auto en toen hij terugkwam, maakte hij het portier van de auto open, gaf hij het geld en zei hij dat iemand hem volgde en dat medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte daarom moesten gaan;
- medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte reden vervolgens rond in cirkels;
- toen zij de brug naderden, overhandigde medeverdachte [medeverdachte] de verdachte het geld dat [betrokkene 5] had gegeven en zei dat de verdachte het geld moest verbergen;
- vervolgens zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] door de politie staande gehouden.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van deze alternatieve lezing stelt het Hof voorop dat de verdachte die lezing eerst ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren gebracht, zodat hij de gelegenheid heeft gehad die lezing af te stemmen op het belastende bewijsmateriaal. Daar staat tegenover dat in de cel van medeverdachte [medeverdachte] een aan de verdachte gerichte brief is onderschept, waarin wordt aangegeven wat de verdachte zou moeten verklaren.
Het Hof heeft de alternatieve lezing van de verdachte tegen het licht gehouden. De verklaring die de verdachte heeft gegeven voor de voor hem meest belastende omstandigheid – de aanwezigheid van het bloed van de doodgeschoten pompbediende [slachtoffer 1] op zijn broek –, overtuigt echter naar het oordeel van het Hof niet. Blijkens het proces-verbaal van forensisch onderzoek van 25 april 2016 zijn de op de broek van de verdachte aangetroffen bloedsporen rondvormig. Die omstandigheid sluit niet aan bij de verklaring van de verdachte. Immers, indien de bloedsporen daadwerkelijk zouden zijn veroorzaakt door het afvegen van zijn hand aan zijn broek, zoals de verdachte heeft verklaard, zou dat veegsporen hebben veroorzaakt. Het Hof acht daarom niet aannemelijk geworden dat de bloedsporen op de door de verdachte gestelde wijze op zijn broek zijn terechtgekomen.
Daar komt bij dat de verdachte op het moment van de staandehouding weliswaar geen wit T-shirt heeft gedragen, maar dat hij wel de gelegenheid heeft gehad om zijn T-shirt te verwisselen (de overval heeft plaatsgevonden omstreeks 19:01 uur en de verdachte is staande gehouden omstreeks 19:20 uur) en dat de verdachte bovendien – hetgeen past bij het signalement van de dader – een zwarte korte broek en slippers droeg.
Voorts geldt dat, indien de lezing van de verdachte juist zou zijn, het zou betekenen dat de door hem genoemde [betrokkene 5] eerst met medeverdachte [medeverdachte] naar het tankstation aan de Union Road is gereden en vanaf daar weer is weggereden, dat die [betrokkene 5] vervolgens ergens is uitgestapt, dat daarna de verdachte is ingestapt om vervolgens circa een half uur later samen die [betrokkene 5] weer op te halen. Deze gang van zaken komt het Hof niet aannemelijk voor.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat niet is komen vast te staan dat het celmateriaal van de verdachte op de revolver en/of de vissershoed is aangetroffen, maar nu evenmin is vast komen te staan dat het celmateriaal van de verdachte daarop niet is aangetroffen, kunnen aan die omstandigheid geen conclusies worden verbonden.
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de lezing van de verdachte als niet aannemelijk geworden terzijde moet worden geschoven.
Mede gezien deze overweging is het Hof met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], zoals hiervoor als bewijsmiddel 24 en 25 weergegeven, als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Dat hij de verdachte er, ten faveure van een andere vriend, heeft willen inluizen, zoals de verdachte suggereert, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Het Hof hecht tegen deze achtergrond ook geloof aan de verklaring van de verdachte dat het wapen van hem was, zeker nu hij die verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris en in het bijzijn van zijn toenmalige raadsvrouw heeft afgelegd.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Met betrekking tot het bij feit 1 weggenomen geld overweegt het Hof als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met zijn hand in een van de broekzakken van het slachtoffer [slachtoffer 1] is geweest. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de eigenaar van het tankstation waar het slachtoffer werkte, na het incident tot de conclusie is gekomen dat er geld ontbrak van de verkoop van de desbetreffende avond. Gelet hierop en nu, zoals het Hof ambtshalve bekend is, pompbedienden te Sint Maarten veelal gewoon zijn de omzet bij zich te dragen, hetgeen ook volgt uit de gang van zaken bij het bewezen verklaarde feit 2 waarbij de pompbediende werd gedwongen het geld af te geven, moet worden aangenomen dat de verdachte het geld bij het slachtoffer heeft weggenomen.
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Het bewijs is naar het oordeel van het Hof echter niet toereikend voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte]. Bewezen is daarom dat de verdachte de feiten alleen heeft gepleegd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:260 juncto artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Doodslag gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijker te maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:294, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Het onder 4 bewezen verklaarde is – zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van de revolver als van de munitie – voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheffen of uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een gekwalificeerde doodslag, een afpersing en het voorhanden hebben van een revolver en munitie.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte, uitgaande van een bewezenverklaring van het medeplegen van deze feiten, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren.
De procureur-generaal heeft zich achter deze beslissing geschaard.
De raadsvrouw heeft, zo verstaat het Hof het aangevoerde althans, bepleit dat de verdachte door zijn detentieomstandigheden extra zwaar wordt gestraft, hetgeen zou moeten worden meegewogen indien het Hof tot het opleggen van een gevangenisstraf over gaat.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in een zucht naar geld op koelbloedige en meedogenloze wijze een pompbediende in zijn lichaam en hoofd geschoten waarmee hij het voor zichzelf gemakkelijker heeft gemaakt van het inmiddels levenloze slachtoffer geld weg te nemen. De verdachte heeft met zijn handelen onnoemelijk leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Dat hij bij deze overval een mens om het leven heeft gebracht heeft de verdachte er vervolgens niet van weerhouden zich naar een volgend pompstation te laten vervoeren waar hij wederom onder bedreiging van een vuurwapen de aldaar aanwezige pompbediende tot afgifte van geld heeft gedwongen. Het Hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen enkel respect heeft getoond voor het leven van een ander en dat hij beide delicten ten overstaan van de aldaar aanwezige omstanders heeft gepleegd
Naar het oordeel van het Hof past onder de gegeven omstandigheden geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leggen in dit geval geen gewicht in de schaal.
Het Hof komt tot de slotsom dat de door het Gerecht in eerste aanleg opgelegde en de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, ook met inachtneming van het thans bewezen verklaarde, passend en geboden is. De huidige detentieomstandigheden van de verdachte brengen daarin voor het Hof geen verandering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 8 juni 2016, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de 22 (tweeëntwintig) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. Radder, E.J. van der Poel en T.A.M. Tijhuis, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 12 januari 2017.