In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ontnemingsvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 15 december 2016 werd uitgesproken. De veroordeelde, geboren in St. Kitts en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar en had de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van USD 15.668,94 te betalen aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had deze vordering ingediend, en de veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 11 mei, 31 augustus en 2 november 2017, werd de vordering van de procureur-generaal, mr. J. Spaans, besproken, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg.
Het Hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen. Het Hof kwam tot de conclusie dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten ter waarde van USD 14.150,00, en dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting oplegde tot betaling van het geschatte bedrag aan het Land. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het Hof heeft de nodige bewijsstukken in overweging genomen, waaronder rapportages van de Koninklijke Marechaussee.
De uitspraak van het Hof is gedaan op 23 november 2017, waarbij de rechters de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting hebben uitgesproken.