ECLI:NL:OGHACMB:2017:219

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
100.00547/15 (ontneming) H- 197/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontnemingsvonnis tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ontnemingsvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 15 december 2016 werd uitgesproken. De veroordeelde, geboren in St. Kitts en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar en had de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van USD 15.668,94 te betalen aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had deze vordering ingediend, en de veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 11 mei, 31 augustus en 2 november 2017, werd de vordering van de procureur-generaal, mr. J. Spaans, besproken, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen. Het Hof kwam tot de conclusie dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten ter waarde van USD 14.150,00, en dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting oplegde tot betaling van het geschatte bedrag aan het Land. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het Hof heeft de nodige bewijsstukken in overweging genomen, waaronder rapportages van de Koninklijke Marechaussee.

De uitspraak van het Hof is gedaan op 23 november 2017, waarbij de rechters de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting hebben uitgesproken.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 Vonnis no.
Datum uitspraak: 23 november 2017
Zaaknummer: H- 197/2016
Parketnummer: 100.00547/15 (ontneming)
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
O N T N E M I N G S V O N N I S
in hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) van 15 december 2016, op de vordering van de officier van justitie in Sint Maarten om aan de veroordeelde:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] in St. Kitts,
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd,
de verplichting op te leggen tot betaling van USD 15.668,94 aan het Land, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat deze door middel van of uit strafbare feiten heeft verkregen.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg bij requisitoir gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
USD 15.668,94.
In eerste aanleg is de veroordeelde bij vonnissen van 13 juli 2016 en 15 december 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren met aftrek van voorarrest Tevens is hij veroordeeld tot betaling van USD 3.460,00 aan de benadeelde partij [benadeeldepartij 1] en NAf 2.197,16 en USD 1.900,00 aan de benadeelde partij [benadeeldepartij 2], tot die bedragen is aan de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Bij het ontnemingsvonnis van 15 december 2016 is de veroordeelde veroordeeld tot betaling van USD 15.668,94 aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tegen dat laatste vonnis heeft de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2016 en 24 november 2016, zoals daarvan blijkt uit de
processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 mei 2017 in Sint Maarten, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, en van 31 augustus 2017 in Sint Maarten en
2 november 2017 door middel van een videoverbinding tussen Curaçao en Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan hoger beroep te bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot een andere beslissing komt.
Beoordeling van de vordering
Op grond van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, kan aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien die persoon voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit strafbare feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De veroordeling in de hoofdzaak
Het Hof heeft bij vonnis van heden, 23 november 2017, de veroordeelde ter zake van de feiten 1 (met uitzondering van gedachtestreepje 2), 2, 3, 5, 6 subsidiair, 7 en 8 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen. Tevens is de veroordeelde veroordeeld tot betaling van NAf 5.598,16 (zegge: vijfduizendvijfhonderd en achtennegentig gulden en zestien cent) aan de benadeelde partij [benadeeldepartij 2].
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het bewezenverklaarde feit
In de onderhavige zaak is op grond van de zich in het dossier bevindende rapportage, welke als bijlage bij dit vonnis is aangehecht en daarmee deel uitmaakt van dit vonnis, genoegzaam gebleken dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit voornoemd aangehecht proces-verbaal is naar het oordeel van het Hof aannemelijk geworden dat de veroordeelde door de bewezenverklaarde feiten een totaalbedrag heeft ontvangen van USD 14.150,00 (het Hof brengt de bedragen die zien op feit 1 tweede gedachtestreepje en feit 4 waarvoor de veroordeelde is vrijgesproken in mindering op het totaalbedrag in de rapportage).Het Hof stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve vast op USD 14.150,00, nu van gemaakte kosten die voor aftrek in aanmerking komen niet is gebleken.
Het Hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu maar ook in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan de hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Bewijsmiddelen
Het Hof ontleent de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, welke in een aan dit vonnis gehechte bijlage zijn opgenomen. Dit betreft het
proces-verbaal d.d. 29 september 2016 opgemaakt door verbalisant [opperwachtmeester], opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
Het Hof stelt vast dat in het proces-verbaal gemaakte gevolgtrekkingen, die zijn ontleend aan de inhoud van in het proces-verbaal voldoende nauwkeurig aangeduide wettige bewijsmiddelen, door of namens de veroordeelde niet gemotiveerd zijn betwist. Het Hof zal gelet daarop met de opgave van deze bewijsmiddelen volstaan middels toevoeging als bijlage van voornoemd proces-verbaal (vgl. Hoge Raad 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2125).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is naast het al genoemde artikel gegrond op artikel 1:59 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
15 december 2016 en doet opnieuw recht;
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
USD 14.150,00 (zegge: veertienduizendhonderdvijftig US Dollars);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
USD 14.150,00 (zegge: veertienduizendhonderdvijftig US Dollars), bij noch volledige betaling noch volledig verhaal te vervangen door
105 (HONDERDVIJF) DAGENhechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, H.J. Fehmers en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op
23 november 2017.