In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 23 november 2016 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. De procureur-generaal, mr. J. Spaans, heeft gevorderd dat het Hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman, mr. G. Hatzmann, ook zijn standpunt naar voren heeft gebracht.
Het Hof heeft de zaak behandeld op basis van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en de zittingen in hoger beroep op 31 augustus 2017 en 2 november 2017. Het Hof heeft vastgesteld dat de opgelegde straf lager is dan de richtlijnen, maar dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die een lagere straf rechtvaardigen. De verdachte heeft te maken gehad met de gevolgen van de orkaan Irma, wat zijn leefomstandigheden aanzienlijk heeft beïnvloed. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet passend is om een hogere straf op te leggen dan de eerste rechter heeft gedaan, vooral omdat het openbaar ministerie dit ook niet heeft gevorderd.
Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, met een aanvulling op de motivering van de straf. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Sint Maarten.