ECLI:NL:OGHACMB:2017:207

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
100.00346/16 en H 168/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met een wapen, bedreiging en diefstal

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling, bedreiging en diefstal. De verdachte had op 23 april 2016 zijn ex-vriendin bedreigd en haar nieuwe vriend mishandeld met een wapen, waarna hij enkele persoonlijke bezittingen van deze vriend had meegenomen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het Hof oordeelde dat, hoewel een hogere straf gerechtvaardigd leek, de opgelegde straf in hoger beroep niet werd verhoogd, omdat het openbaar ministerie geen hogere straf had geëist. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het Hof baseerde zijn beslissing op de verklaringen van getuigen en de medische rapporten die de mishandeling bevestigden. De verdachte had in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het Hof achtte de getuigenverklaringen geloofwaardig en voldoende om tot een veroordeling te komen. De zaak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV
Datum uitspraak: 26 april 2017
Zaaknummer: H 168/2016
Parketnummer: 100.00346/16
Verstek
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 9 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam van de verdachte],
geboren op [een datum in het jaar] 1987 in Sint Maarten,
wonende in Sint Maarten, [adres].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 november 2016, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2017 in Curaçao (met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten).
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. J. Spaans, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. G. Hatzmann, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het vonnis waarvan beroep kan daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 23 april 2016 te Sint Maarten [A] heeft mishandeld door die [A] met kracht, met gebruikmaking van een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een pistool, althans een ander voorwerp, dat door de drager of gebruiker daarvan is bedoeld om als wapen te dienen, tegen het voorhoofd en/of in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam te slaan;

2.

hij op of omstreeks 23 april 2016 te Sint Maarten [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op en/of in de richting van die [A] gericht en/of aan die [A] getoond;

3.hij op of omstreeks 23 april 2016 te Sint Maarten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en/of een of meer schoenen, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander dan aan verdachte.

Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:

1.

hij op
of omstreeks23 april 2016 te Sint Maarten [A] heeft mishandeld door die [A] met kracht, met gebruikmaking van een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een pistool, althans een ander voorwerp dat door de drager of gebruiker daarvan is bedoeld om als wapen te dienen, tegen het voorhoofd
en/of in het gezicht, in elk geval tegen het lichaamte slaan;

2.

hij op
of omstreeks23 april 2016 te Sint Maarten [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met mishandeling met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 1 van de Wapenverordening, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp,
op en/ofin de richting van die [A] gericht en
/ofaan die [A] getoond;

3.hij op of omstreeks23 april 2016 te Sint Maarten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en/of een of meerschoenen, in elk geval enig goed geheel of ten deletoebehorende aan [A], in elk geval aan een ander dan aan verdachte

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.Op 23 april 2016 heeft [A] tegen de verdachte aangifte gedaan van mishandeling met een wapen. Bij die gelegenheid heeft hij het volgende verklaard:
“I’m here today to file an official complaint of assault against a man by the name of [de verdachte]. I live in Anguilla and just came over to the island (het Hof: Sint Maarten) yesterday […]. I [was staying over at the] apartment [of [B]]. […]
At some point this afternoon I went to use her bathroom. While I was in the bathroom I heard noises coming from outside and heard a mans voice calling out to her. I also heard sounds like pounding on the walls and windows on the outside of the house. The male voice was cursing [B] […]. The sounds and calls lasted for about 5 minutes and then ended. […] About 15 minutes passed and I started coming out of the bathroom. […] [B] […] told me that the person that was outside making noise, was her ex-boyfriend by the name of [de verdachte]. While she was talking to me, the noises started back and I noticed that someone was busy forcefully opening the louver window of her front door. […]
A male figure appeared and brandishing a gun. I was still in the process of coming out of the bathroom when this was happening and as I was stepping out I immediately froze to a gun being pointed at me. The gun was big and black. […] The man that was pointing the gun at me was [B]s ex-boyfriend [de verdachte]. While he pointed the gun at me […] I stood there frozen with my hands up and all I could do was tell him to calm down. I told him that a few times while he pointed the gun at me. [B] was standing nearby and she decided to come between the two of us. When she came and stood between us, [de verdachte] used his gun and hit me directly and very hard on my forehead.
He hit me so hard with the gun that the clip fell out. As soon as he hit me, I felt an intense pain […]. As I kneeled down, [de verdachte] vandalized the bathroom door of [B] and took up my bag and shoes, then left the house.” [2]
2.A] is nog diezelfde dag naar het Sint Maarten Medical Center gegaan. Dr. [naam arts] heeft hem onderzocht en daarvan de volgende medische verklaring opgesteld:
“Name […]: [A] […]
Date of Incident: 23-04-16 […]

1. Description of injuries:

a. Externally observed injuries: Laceration forehead. Redness rt (het Hof: right) eye.
b. Is there any loss of blood? Yes, slight […]” [3]
3.Verder heeft [B] op 23 april 2016 de volgende verklaring tegenover de politie afgelegd:
“Earlier this afternoon […] I heard [de verdachte] calling out my name from outside. […] [A] got up to use the bathroom […] I started hearing noises coming from outside. It sounded like [de verdachte] was tampering with my windows. […]
While I stood near the door, I noticed that [de verdachte] was forcing the louver window of my front door. After he forcefully managed to open the louver window he saw me standing there and asked me why I didn’t answer him. [de verdachte] then asked me to let him in but I refused to do that. [de verdachte] then passed his hand through the opened louver and opened my front door. As soon as he walked in I noticed he was holding a gun. The gun that [de verdachte] had was black. [de verdachte] asked me which man was in my house and started walking around the house looking for the man that he thought was in my house. […] At a certain time [A] came out of the bathroom and was then confronted by [de verdachte] who was brandishing the gun at him. I noticed and heard [A] trying to calm [de verdachte] down by telling him to calm down. I came and stood between the two men but [de verdachte] just used his gun that he had and hit [A] in the forehead. After [A] fell to the ground, [de verdachte] took his (het Hof: [A]s) belongings and left my house right away.” [4]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte de feiten heeft ontkend, terwijl de getuige [B] zo wisselend heeft verklaard dat haar verklaringen als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
Het Hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het Hof met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat wel degelijk geloof kan worden gehecht aan de voor het bewijs gebruikte verklaring van de getuige [B]. Op 16 augustus 2016 heeft zij weliswaar een andersluidende – dat wil zeggen een voor de verdachte ontlastende – verklaring afgelegd, maar uit onderzoek is ook gebleken dat de verdachte daarop had aangedrongen. Immers, in de cel van een medegedetineerde is een telefoon aangetroffen waarop WhatsApp-gesprekken werden aangetroffen tussen de verdachte en [B]. Die gesprekken waren gevoerd in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 15 augustus 2016 en daarin kwam onder meer naar voren dat [B] werd bewogen om haar verklaring tegen de verdachte in te trekken, zodat de verdachte vrij zou kunnen komen. [5] Daar komt bij dat [B] nadien opnieuw een verklaring heeft afgelegd, waaruit betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten kan worden afgeleid. Op 8 november 2016 heeft zij namelijk onder meer het volgende verklaard:
“In addition to [de verdachte] (het Hof: [de verdachte]) taking [A]s belongings and after speaking to my sister about it, my sister […] met with [de verdachte]. While meeting with [de verdachte], [de verdachte] gave her back the belongings of [A]. […] [de verdachte] gave my sister [A]s bag with his wallet, shoes and some other things.” [6]
Gelet op dit een en ander is het Hof tot de slotsom gekomen dat de eerste verklaring van de getuige [B] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. In aanmerking nemende dat de aangifte van [A] verder wordt ondersteund door een medische verklaring, acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft bij wijze van een subsidiair standpunt bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat de mishandeling heeft geleid tot pijn en/of letsel bij aangever [A].
Het Hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe dat de opvatting dat voor de kwalificatie van ‘mishandeling’ vereist is dat in de bewezenverklaring overeenkomstig de tenlastelegging met zoveel woorden het toebrengen van pijn, letsel of onlustgevoelens tot uitdrukking is gebracht, vindt geen steun in het recht. Voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat aangever [A] door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen.
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:273, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Mishandeling gepleegd met gebruikmaking van wapenen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:255, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:288 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal.
Het bewezen verklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Het Hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met een wapen, bedreiging met de dood en diefstal.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte, uitgaande van soortgelijke bewezenverklaring, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft zich achter deze beslissing geschaard.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het Hof is gelet daarop van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. De wijze waarop de verdachte de mishandeling en de bedreiging heeft gepleegd, namelijk met een wapen, maakt naar het oordeel van het Hof dat in beginsel een hogere straf is gerechtvaardigd dan door het Gerecht in eerste aanleg is opgelegd. Dat klemt temeer nu de verdachte eerder voor een geweldsmisdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en hij de bewezen verklaarde feiten minder dan vier maanden na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gepleegd (26 november 2015 werd hij in vrijheid gesteld en op 23 april 2016 werden de bewezen verklaarde feiten gepleegd). Het Hof zal evenwel geen hogere straf opleggen, nu zulks noch in eerste aanleg noch in hoger beroep is gevorderd door het openbaar ministerie.
Het Hof zal daarom, overeenkomstig de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van 9 november 2016 en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, S.A. Carmelia en K.A.M. Lasten, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 26 april 2017.
mr. H.J. Fehmers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het politiedossier van het Korps Politie Sint Maarten, dat is gesloten op 7 september 2016 en is geregistreerd onder proces-verbaalnummer 139/JD/2016.
2.Proces-verbaal van aangifte van mishandeling met een wapen d.d. 23 april 2016, bijlage 1.
3.Ander geschrift, te weten een medische verklaring, d.d. 23 april 2016, bijlage 1.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [B] d.d. 23 april 2016, bijlage 2.
5.Een niet van het onder voetnoot 1 bedoelde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, te weten een proces-verbaal van bevindingen, dat geregistreerd is onder proces-verbaalnummer 201608191130.AMB en door in de wettelijke vorm op 19 augustus 2016 is opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] (inspecteur van politie bij Korps Politie Sint Maarten) en vervolgens door hem op 24 augustus 2016 is ondertekend.
6.Een niet van het onder voetnoot 1 bedoelde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal, te weten een proces-verbaal van aanvullend verhoor, d.d. 8 november 2016, houdende een ondertekende verklaring van de getuige [B], dat is geregistreerd onder proces-verbaalnummer 1611081445.GET en door verbalisant [verbalisant 2] (brigadier bij Korps Politie Sint Maarten) in de wettelijke vorm is opgemaakt en ondertekend.