ECLI:NL:OGHACMB:2017:205

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
100.00407/15 en H 176/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van moord door verdachte tegen haar eigen vader in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die haar neef heeft aangezet om haar eigen vader te vermoorden. De verdachte, geboren in 1982 in Sint Maarten, werd eerder in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren voor het subsidiair ten laste gelegde feit van uitlokking van moord. De verdachte had haar neef een beloning van $1.000 in het vooruitzicht gesteld en hem een vuurwapen verstrekt om de moord te plegen. Het Hof oordeelde dat de verdachte een initiërende en sturende rol had gespeeld in de moordplannen, wat leidde tot een hogere straf dan die van haar neef, die als schutter was veroordeeld tot 15 jaren gevangenisstraf. Het Hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot 18 jaren gevangenisstraf, waarbij het Hof de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging nam. De verdachte werd als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, met een verhoogde kans op recidive.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 | AV
Datum uitspraak: 11 juli 2017
Zaaknummer: H 176/2016
Parketnummer: 100.00407/15
Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 23 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren op [een datum in het jaar] 1982 in Sint Maarten,
wonende te Saint Martin,
thans alhier gedetineerd.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 november 2016, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2017 in Sint Maarten, voortgezet op 20 juni 2017 in Curaçao met behulp van een directe beeld- en geluidsverbinding met Sint Maarten.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. J. Spaans, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Bommel, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om efficiencyredenen zal het vonnis worden vernietigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is primair laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1942) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [A] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;
subsidiair, voor zover vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een andere persoon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1942) van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en – al dan niet – na kalm en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [A] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [A] is overleden,
welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten opzettelijk heeft uitgelokt, hebbende verdachte die [medeverdachte]
  • gevraagd of hij bereid was om tegen betaling een persoon, zijnde die [A] van het leven te beroven en/of
  • een vuurwapen gegeven en/of
  • een of meer geldbedrag(en) in het vooruitzicht gesteld;
meer subsidiair:
[medeverdachte] en/of een andere persoon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of omstreeks 31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1942) van het leven beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op die [A] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [A] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, doordat zij toen en daar tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, opzettelijk
- het vuurwapen waarmee op het slachtoffer is geschoten, heeft aangeschaft en/of (vervolgens) een vuurwapen aan die [medeverdachte] en/of een andere persoon, heeft geleverd/afgegeven.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het Hof zal het Gerecht in eerste aanleg, de procureur-generaal en de verdediging volgen in hun oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
[medeverdachte]
en/of een andere persoon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,op
of omstreeks31 december 2014 in Sint Maarten, opzettelijk en
– al dan niet –met voorbedachten rade [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1942) van het leven heeft beroofd,
immers heeft
/hebben verdachte en/of haar/dezemededader
(s)met dat opzet en
– al dan niet –na kalm en rustig overleg, met een vuurwapen een
of meerkogel
sop die
[A]afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde
[A]is overleden,
welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Sint Maarten opzettelijk heeft uitgelokt
in de zin van artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht (en aldusdooreen of meer giften,eenof meerbeloften,misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleidingen/ofdoor het verschaffen vangelegenheid,eenof meermiddelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid), hebbende
zij,verdachte
,die [medeverdachte]
  • gevraagd of hij bereid was om tegen betaling een persoon, zijnde die [A]
  • een vuurwapen gegeven en
  • een
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten dan wel omissies zijn verbeterd (
cursief). In het bijzonder verdient vermelding dat de steller van de tenlastelegging kennelijk abusievelijk is vergeten om in dit subsidiair ten laste gelegde feit de uitlokkingsmiddelen op te nemen. Naar het oordeel van het Hof kan dat als een kennelijke misslag worden beschouwd. Hierbij neemt het Hof in aanmerking genomen dat bij het ten laste gelegde onder meer is verwezen naar artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht, dat de feitelijke invulling van de in dat artikel opgenomen uitlokkingsmiddelen wel is omschreven en dat uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat voor de verdachte voldoende duidelijk was waartegen zij zich moest verweren. De verdachte is daarom door de verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof kan zich grotendeels verenigen met de door het Gerecht in eerste aanleg gemaakte selectie van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage bij het vonnis.
Op een aantal onderdelen kan het Hof zich niet met die selectie verenigen. Allereerst is het Hof van oordeel dat de zendmastgegevens niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Het Hof zal daarom de bewijsmiddelen die daarop betrekking hebben, niet gebruiken voor het bewijs. Het gaat om de volgende bewijsmiddelen:
* het overzicht van de historische printgegevens op pagina 6 van de bijlage (ongenummerd bewijsmiddel, aangehecht als bijlage I);
* de verklaring van de verdachte op pagina 6 van de bijlage (ongenummerd bewijsmiddel);
* de eerste drie bewijsmiddelen op pagina 7 van de bijlage (ongenummerde bewijsmiddelen, het laatste aangehecht als bijlage II).
Het Hof heeft verder geconstateerd dat in bewijsmiddel nummer 2, op pagina 3 van de bijlage, conclusies van verbalisanten zijn verweven, namelijk in het gedeelte:
“Conclusie: gezien de (…) werd afgevuurd”). Het Hof zal deze conclusies uit de bewijsmiddelen schrappen. In bewijsmiddel nummer 6, op pagina 3 van de bijlage, zal het Hof voorts de woorden
“met een bruin handvat”weglaten. Tot slot zal het Hof een gedeelte van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] weglaten, namelijk het gedeelte:
“I believed (…) repay her.”Dit betreffen gedachten van de medeverdachte en dus geen feiten of omstandigheden die hem uit eigen wetenschap bekend zijn.
Het Hof neemt voor het overige de bewijsmiddelen over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de beschuldiging stellig ontkent en dat het tegendeel slechts kan blijken uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte]. Volgens de raadsvrouw volgt uit jurisprudentie van het EHRM en van dit Hof dat het bewijs voor een ten laste gelegd feit niet uitsluitend of in beslissende mate mag worden gegrond op de verklaringen van een medeverdachte en aan die regel wordt niet voldaan. De verklaringen vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Bovendien moeten de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] als onbetrouwbaar terzijde worden gesteld, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
Juist is dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van verklaringen van één getuige. Deze unus testis nullus testis-regel, vastgelegd in artikel 385, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, betreft de tenlastelegging in haar geheel en geldt niet voor bepaalde onderdelen daarvan.
Wel zal sprake moeten zijn van steunbewijs dat betrekking heeft op onderdelen van de voor de verdachte belastende verklaring die zij betwist.
Het Hof stelt vast dat de verdediging een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gehad [medeverdachte] te ondervragen, onder meer als getuige ter terechtzitting in hoger beroep. Het Hof dient aldus te beoordelen of er voldoende relevant steunbewijs voorhanden is en of de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Het Hof beantwoordt beide vragen bevestigend.
Naar het oordeel van het Hof is steunbewijs als hiervoor bedoeld in voldoende mate voorhanden. Het Hof ziet dit steunbewijs in de op de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen foto met daarop een chroom/-zilverkleurig revolver en op de achtergrond een grijs tapijt, in samenhang met de verklaringen die daarover zijn afgelegd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de revolver heeft gekregen van de verdachte, dat hij deze foto heeft gemaakt in de woning van de verdachte en dat hij ook degene is die de revolver vasthoudt op de foto. De verdachte heeft deze verklaring betwist. De verklaring wordt echter niet alleen bevestigd door de foto, maar ook door de verklaring van de partner van de verdachte ([naam partner]). Zijn verklaring houdt namelijk in dat een soortgelijk grijs tapijt in de maand december 2014 heeft gelegen in de woonkamer van de woning waar hij met de verdachte samenwoonde. Bovendien heeft hij verklaard dat hij weet dat medeverdachte [medeverdachte] de verdachte thuis wel eens heeft bezocht, in ieder geval nog in november 2014. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat medeverdachte [medeverdachte] wel eens op bezoek kwam en dat het tapijt op de achtergrond van de foto inderdaad op het tapijt in haar woning lijkt. Zij heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] nooit alleen was in haar woning en dat hij ook geen sleutel van haar woning had.
Dit een en ander is mede van betekenis voor de vraag of die verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Met betrekking tot die betrouwbaarheid kan verder worden opgemerkt dat medeverdachte [medeverdachte] in zijn belastende verklaringen consistent is geweest , terwijl die verklaringen bovendien gedetailleerd zijn. Hij heeft niet alleen verklaard over zijn eigen motief, maar ook over het motief van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij desgevraagd, in aanwezigheid van de verdachte, volhard in de voor de verdachte belastende verklaringen. Daarbij kwam hij authentiek op het Hof over. Hij was in zijn eigen strafzaak al onherroepelijk veroordeeld en kon daarom vrijuit verklaren, maar dat heeft er niet toe geleid dat hij van zijn verklaringen is teruggekomen. Hij heeft zijn eigen rol allerminst geminimaliseerd en er zijn feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die erop zouden wijzen dat hij zijn verklaringen uit wraak of vanwege andere oneigenlijke motieven heeft afgelegd. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding aan de verklaringen van de medeverdachte te twijfelen. De zendmastgegevens, die niet goed passen bij de verklaring van de verdachte, vormen in elk geval geen contra-indicatie voor de verklaringen van de medeverdachte. Aan een bewezenverklaring staan de zendmastgegevens dan ook niet in de weg.
Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn het Hof niet gebleken. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] worden daarom als betrouwbaar aangemerkt.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte de uiteindelijke beslissing van medeverdachte [medeverdachte] om de moord te plegen heeft bepaald, in die zin dat hij daartoe door aanmoediging of beloften is overgehaald. Het Hof verwijst naar de bewijsmiddelen, waaruit volgt dat de verdachte medeverdachte [medeverdachte] een geldbedrag van $ 1.000,-- in het vooruitzicht heeft gesteld en hem bovendien het wapen heeft geleverd. Het Hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat medeverdachte [medeverdachte] door die belofte en door het verschaffen van dat middel is aangezet tot het plegen van de moord op de vader van de verdachte.
Het verweer van de raadsvrouw wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
Door beloften en door het verschaffen van middelen opzettelijk uitlokken van moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit bewezen verklaarde uitsluit. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke uitlokking van moord.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft de verdachte voor dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
De procureur-generaal heeft zich achter deze vordering geschaard.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het Hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft haar neef [medeverdachte] aangezet om haar eigen vader (destijds 72 jaar oud) te vermoorden. De reden daarvoor, zo kan uit de stukken van het dossier worden opgemaakt, was dat de verdachte had gehoord dat haar broer en haar zus plannen hadden gemaakt om hun vader te dwingen land op hun naam te zetten. Hij was eigenaar van een aantal huurpanden en de verdachte was degene aan wie alles zou worden nagelaten. Zij heeft een verandering van die situatie kennelijk koste wat kost willen voorkomen.
De verdachte heeft haar neef een beloning van $ 1.000,-- in het vooruitzicht gesteld en een vuurwapen verstrekt waarmee hij de moord kon plegen. Na daarover een aantal keer te hebben gesproken, heeft zij haar neef op 30 december 2014 opgebeld om te zeggen dat het die avond moest gebeuren. Nadat de neef bij haar woning was aangekomen, kreeg hij het vuurwapen en omstreeks 23:00 uur zijn zij richting de woning van haar vader gelopen. De verdachte is in de omgeving van die woning blijven wachten, terwijl haar neef de moord uitvoerde. De vader van de verdachte werd geen kans gelaten. Het schot werd gelost toen hij samen met zijn vriendin op bed lag te slapen. Hij was niet op slag dood: hij riep nog
“I’m hit”nadat hij was beschoten. Ter plaatse gekomen ambulancepersoneel kon hem echter niet meer redden. De verdachte en haar neef zijn na de moord weer samengekomen om vervolgens ook samen te vertrekken; halverwege heeft hij de verdachte het wapen teruggegeven en scheidden hun wegen zich.
Het Hof rekent de verdachte dit handelen, dat van een hoge mate van kilheid en gevoelloosheid getuigt, zwaar aan.
De verdachte heeft, samen met haar neef, het meest fundamentele recht – het recht op leven – ontnomen aan haar vader. Zij hebben zo een grote schok en onherstelbaar leed toegebracht aan zijn dierbaren. Dat geldt in het bijzonder voor zijn vriendin, die naast hem lag toen hij werd doodgeschoten.
De verdachte is eerder, circa zes maanden voordat de moord werd uitgevoerd, door een strafrechter onherroepelijk veroordeeld wegens een tweetal bedreigingen. De in die zaak opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand heeft de verdachte dus niet kunnen weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit. De verdachte is, zo heeft psychologisch onderzoek uitgewezen, volledig toerekeningsvatbaar te geacht. De kans op recidive wordt als verhoogd beoordeeld.
Het Hof is met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat de verdachte, gezien haar initiërende en sturende rol in het geheel, een hogere straf verdient dan de gevangenisstraf van 15 jaren die haar neef – de schutter – heeft gekregen.
Het Hof is tot de slotsom gekomen dat in het geval van de verdachte een vrijheidsbenemende straf is geïndiceerd en dat de door het Gerecht in eerste aanleg opgelegde en door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal dan ook tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. T.E. van der Spoel, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 juli 2017.