Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
[de verdachte C],
wonende in Tilburg, Nederland,
“Een aantal weken voordat wij vanuit Nederland vertrokken wisten [A], haar moeder en ik dat wij cocaïne vanuit Aruba zouden smokkelen. [A] heeft dat geregeld. [A] zou drie kilo cocaïne smokkelen. Haar moeder en ik zouden elk anderhalf kilo cocaïne smokkelen. [A], haar moeder en ik waren het er over eens dat het een goed idee was. (…) Het zou € 7.000,-- per kilo zijn, dus voor 1,5 kilo zou ik € 10.500,-- ontvangen. (…)
“Ik ben een keer eerder in Aruba geweest (…). Ik leerde een man kennen die geld wilde verdienen. Eenmaal thuis waren er brieven van schuldeisers. (…) Ik heb een aanbod gekregen om terug te gaan naar Aruba. Ik heb [B] gevraagd of ze mee wilde gaan. Ik heb ook mijn moeder gevraagd: ‘Wil je ook mee, want dan kan je geld verdienen?’ (…) Mijn moeder zei volmondig ja. (…) We zijn van koffer gewisseld. (…) In Aruba heeft mijn moeder haar koffer en die van mijn dochtertje ingepakt. (…) Eenmaal bij vertrek ging alles goed. We hebben de koffers ingecheckt, maar op een gegeven moment werden onze namen omgeroepen. (…) Er werd een test gedaan en daaruit bleek dat het positief reageerde op cocaïne. Toen wisten we dat we erbij waren. (…) Ik heb toen gezegd: ‘Gooi het op mij’. Ik wilde dat mijn moeder met mijn dochtertje naar Nederland zou gaan. [B] heeft ook twee kinderen thuis. Ik wilde dat zij ook naar huis kon gaan. Maar op een gegeven moment werd dat voice-bericht voorgehouden waarop [B] te horen was en toen kon ik er niet meer onderuit. (…) Ik heb veel gesprekken gehad met mijn broer en vader. Mijn vader is boos op mij geweest en heeft gezegd dat ik altijd de waarheid moet spreken. (…)