In deze zaak gaat het om een kort geding tussen de naamloze vennootschap Calabas Hotels N.V., h.o.d.n. Riu Palace Hotel Aruba (hierna: Riu) en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer is op 7 februari 2014 in dienst getreden bij Riu en had de functie van bar back. Riu heeft de werknemer op 28 mei 2016 op staande voet ontslagen, omdat hij weigerde zijn baard af te scheren, in strijd met het arbeidsreglement van het hotel. Dit reglement bevatte specifieke regels over persoonlijke verzorging, waaronder het verbod op gezichtsbeharing. De werknemer heeft het ontslag betwist en vorderde in eerste aanleg dat Riu hem weer aan het werk zou stellen en zijn loon zou doorbetalen.
Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, omdat het GEA oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet. Riu is hiertegen in hoger beroep gegaan. In het hoger beroep heeft Riu drie grieven aangevoerd, maar het Hof oordeelde dat de ontslaggrond, gebaseerd op de weigering van de werknemer om zijn baard af te scheren, niet voldoende was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde Riu in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om duidelijke en redelijke regels te hanteren in hun arbeidsreglementen. Het Hof concludeerde dat de werknemer, gezien zijn functie en de inhoud van het arbeidsreglement, niet op een rechtvaardige manier kon worden ontslagen voor het niet naleven van de regels omtrent persoonlijke verzorging.