ECLI:NL:OGHACMB:2017:179

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
KG 1510/16 - ghis 80816 - H 386/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op staande voet wegens schending van arbeidsreglement inzake persoonlijke verzorging

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen de naamloze vennootschap Calabas Hotels N.V., h.o.d.n. Riu Palace Hotel Aruba (hierna: Riu) en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De werknemer is op 7 februari 2014 in dienst getreden bij Riu en had de functie van bar back. Riu heeft de werknemer op 28 mei 2016 op staande voet ontslagen, omdat hij weigerde zijn baard af te scheren, in strijd met het arbeidsreglement van het hotel. Dit reglement bevatte specifieke regels over persoonlijke verzorging, waaronder het verbod op gezichtsbeharing. De werknemer heeft het ontslag betwist en vorderde in eerste aanleg dat Riu hem weer aan het werk zou stellen en zijn loon zou doorbetalen.

Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, omdat het GEA oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet. Riu is hiertegen in hoger beroep gegaan. In het hoger beroep heeft Riu drie grieven aangevoerd, maar het Hof oordeelde dat de ontslaggrond, gebaseerd op de weigering van de werknemer om zijn baard af te scheren, niet voldoende was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde Riu in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om duidelijke en redelijke regels te hanteren in hun arbeidsreglementen. Het Hof concludeerde dat de werknemer, gezien zijn functie en de inhoud van het arbeidsreglement, niet op een rechtvaardige manier kon worden ontslagen voor het niet naleven van de regels omtrent persoonlijke verzorging.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnisno.:
Registratienummer: KG 1510/16 - ghis 80816 - H 386/16
Uitspraak: 22 augustus 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CALABAS HOTELS N.V.h.o.d.n. Riu Palace Hotel Aruba
,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. L.J. Pieters,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa.
Partijen worden hierna Riu en [geïntimeerde] genoemd

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 18 augustus 2016 is Riu in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 28 juli 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
1.2
Bij op 8 september 2016 ingekomen memorie van grieven heeft Riu drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Riu in de proceskosten, naar het Hof begrijpt, in hoger beroep.
1.4
Op de voor pleidooi nader bepaalde dag, 23 mei 2017, heeft Riu pleitnotities overgelegd. [geïntimeerde] heeft afgezien van het overleggen van pleitnotities.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De volgende feiten dienen als uitgangspunt.
2.1.1 [
geïntimeerde] is op 7 februari 2014 in dienst getreden van Riu. Zijn laatste functie
was
bar back.
2.1.2
In het arbeidsreglement van Riu dat in november 2007 bij de griffie van het GEA is gedeponeerd, staat in het hoofdstuk
Employees Rules and Regulationsonder paragraaf 2
Personal Appearance,onder meer het volgende geschreven:
“(…)
b. Hair grooming
Hair net or hats are part of the uniform in kitchen/food services areas.
HAIR:(Includes hairpieces and wigs) must be kept clean and neatly styled. Extreme hairstyles are not permitted. Loud hair colors are not allowed. Long hair must be arranged away from face, and at appropriate length so as not to interfere with the safe performance of the associates duties. Facial hair (beards, sideburns, mustaches) will be acceptable only if neatly trimmed, and in compliance with safety and sanitation requirements.
(…)”
2.1.3
In een nieuw en nog niet gedeponeerd arbeidsreglement van Riu staat, in het hoofdstuk
Employees Rules and Regulationsonder paragraaf 2, onder meer het volgende geschreven:

(…)
b. Hair grooming
Hair net or hats are part of the uniform in kitchen/food services areas.
HAIR: including hairpieces and wigs must be kept clean and neatly styled. Extreme hairstyles are not permitted. Loud hair colors are not allowed. Long hair must be arranged away from face and at appropriate length so as not to interfere with the safe performance of the associates duties. Do not design drawings hair.
(…)”
2.1.4
Bij brief van 18 mei 2016 aan [geïntimeerde] heeft Riu gereageerd op de bezwaren die [geïntimeerde] bij brief van 9 mei 2016 had geuit omtrent het verbod op gezichtsbeharing. Bij brief van 20 mei 2016 is aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hem 48 uren wordt gegund om zijn uiterlijk aan te passen aan het bedrijfsimago van Riu.
2.1.5 [
geïntimeerde] is op 28 mei 2016 op staande voet ontslagen. In de aan hem gerichte
ontslagformulier, waarin de dringende reden is vermeld, staat (naar het Nederlands
vertaald) onder meer geschreven:
“(…)
Schending van het arbeidsreglement onder paragraaf 2 Persoonlijke verschijning b)haar verzorging. De werknemer heeft bovendien niet voldaan aan de brief waarin hem 48 uren is gegund om zijn uiterlijk aan te passen aan het bedrijfsimago.
(…)”
2.1.6
Bij brief van 31 mei 2016 heeft [geïntimeerde] de nietigheid van het ontslag
ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werk.
2.2
In dit kort geding heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd, verkort weergegeven, dat Riu wordt veroordeeld om hem met onmiddellijke ingang tewerk te stellen, op straffe van een dwangsom, en Riu te veroordelen tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, een en ander met de veroordeling van Riu in de proceskosten. Het GEA heeft de vorderingen toegewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.3
De grieven richten zich in de kern tegen het oordeel van het GEA dat het voorshands niet aannemelijk acht dat sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
2.4
Het Hof acht voorshands aannemelijk dat de in de ontslagbrief opgegeven ontslaggrond, die kennelijk gebaseerd is op de omstandigheid dat [geïntimeerde] ondanks herhaalde verzoeken bleef weigeren zijn baard af te scheren, in dit geval geen voldoende dringende reden opleverde voor het op 28 mei 2016 gegeven ontslag op staande voet, mede gelet op zijn toenmalige functie als
back baren op de inhoud van beide versies van het arbeidsreglement. Nu ook een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, verenigt het Hof zich met het bestreden vonnis. De grieven behoeven verder geen bespreking.
2.5
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst zal Riu als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
BESLISSING
Het Hof, rechtdoende in kort geding:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Riu in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 223,95 aan verschotten en
Afl. 4.000,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers en R.J. Celestijn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 22 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.