In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een incidenteel vonnis in een hoger beroep. De notaris, oorspronkelijk gedaagde en thans appelant in principaal appel, heeft een incidenteel verzoek ingediend om terug te komen op een tussenvonnis van 7 april 2017. Dit verzoek betreft de splitsing van een met hypotheken belaste moedererfpacht, waarbij de notaris stelt dat het Hof ongeoorloofd stellingen aan partijen heeft voorgehouden die in een andere procedure zijn aangevoerd. De notaris verzoekt het Hof om de beslissing te heroverwegen en enkel te baseren op de feiten en stellingen die door de betrokken partijen in deze specifieke procedure zijn ingebracht.
Het Hof heeft in eerdere zittingen aangegeven de kwestie grondig te willen onderzoeken en de drie aan elkaar gerelateerde procedures gelijktijdig te behandelen. De notaris heeft betoogd dat de juridische stellingen uit een parallelzaak aan partijen voorgehouden kunnen worden, maar dat feitelijke stellingen, zoals de bekendheid van de notaris met de hypotheken, niet beslissend zijn voor de uitkomst van de procedure. Het Hof concludeert dat de notaris niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht door de openbare registers niet te raadplegen, wat zijn verweer ondermijnt.
Uiteindelijk wijst het Hof de incidentele vordering van de notaris af en verleent geen toestemming voor tussentijds cassatieberoep. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 1 september 2017 voor verdere behandeling, waarbij de beslissing omtrent de kosten wordt gereserveerd tot het eindvonnis in hoger beroep.