ECLI:NL:OGHACMB:2017:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AR 169/2013 - Ghis 80311 – H 307/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid testament en vervalsing in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de geldigheid van een testament. De appellanten, de erven van de oorspronkelijke eiser, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 9 februari 2016 was uitgesproken. De appellanten hebben in hun memorie van grieven, ingediend op 22 april 2016, vijf grieven aangevoerd en verzocht om een getuigenverhoor en de aanwijzing van een deskundige. De zaak betreft een nalatenschap die een aanzienlijk vermogen omvat, waaronder onroerend goed in Florida en een grote collectie antiquiteiten. De appellanten betwisten de geldigheid van het testament en vorderen dat het Hof het eerdere vonnis vernietigt en hun gewijzigde vorderingen toewijst. Tijdens de procedure is ook het griffierecht aan de orde gekomen, waarbij de appellanten een voorschot op de griffierechten hebben betaald. Het Hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om het resterende griffierecht te voldoen en heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen. Het vonnis is uitgesproken op 12 mei 2017.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 169/2013 - Ghis 80311 – H 307/2016
Uitspraak: 12 mei 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. aanvankelijk
[appellante 1], thans
de erven van [appellante 1], zijnde [appellante 2] en [appellant 3],
2.
[appellante 2],
3.
[appellant 3],
allen domicilie kiezende te Sint Maarten, ten kantore van hun gemachtigde hierna genoemd,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. L.G.J. Berman,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
wonende te Saint Martin,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.G. Snow.
Partijen worden hierna als [appellanten] en [geïntimeerden] aangeduid.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer AR 169/2013, op 9 februari 2016 uitgesproken vonnis.
1.2 [
[appellanten] zijn bij een daartoe strekkende akte, ingekomen op 18 maart 2016, in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 februari 2016. In een op 22 april 2016 ingediende memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis, tevens houdende verzoek getuigenverhoor en tevens houdende voorwaardelijk verzoek aanwijzing deskundige, met producties, hebben [appellanten] vijf grieven aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt er toe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de gewijzigde vorderingen van [appellanten] zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding.
1.3
Op 13 juni 2016 hebben [geïntimeerden] een memorie van antwoord ingediend.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag, 16 december 2016, hebben beide partijen een pleitnota ingediend met daaraan gehecht de op voorhand ingediende producties.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Griffierecht

2.1
Ter gelegenheid van het instellen van het hoger beroep heeft de financiële administratie van het Hof van [appellanten] ontvangen een voorschot op vermoedelijke griffierechten groot NAf 900,-. De vordering van [appellanten] ziet op de geldigheid van een testament met betrekking tot een nalatenschap die blijkens de stellingen van [appellanten] behalve een aandeel in een huis in Florida, Verenigde Staten van Amerika, een grote collectie antiquiteiten, oude boeken, kunst, juwelen en horloges, ook een onderneming (omvattende een hotel, jachthaven, restaurant en diverse kantoren) met een geschatte waarde van USD 20 miljoen omvat. Het Hof waardeert het direct geldelijk belang van de vordering dan ook op het bedrag van USD 20.000.000,- (x NAf 1,80 = NAf 36.000.000,-). Gelet hierop stelt de griffier van het Hof zich op het standpunt dat, gelet op het bepaalde in artikel 20 lid 2 sub f in verbinding met artikel 20 leden 6 en 7 van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken, in dit geval een bedrag van NAf 15.000,- aan griffierecht is verschuldigd.
2.2 [
[appellanten] dienen NAf 14.100,- (NAf 15.000,- minus NAf. 900,-) aan griffierecht na te betalen en krijgen hiertoe tot uiterlijk de eerstvolgende rolzitting op 9 juni 2017 de tijd. Het Hof stelt [appellanten] in de gelegenheid om bij akte van gelijke datum mee te delen dat tijdig is betaald, met overlegging van het betalingsbewijs. Nu de kwestie van betaling van (de hoogte van) het griffierecht geen deel uitmaakt van het geschil tussen partijen, zal aan [geïntimeerden] geen gelegenheid worden geboden voor een antwoordakte.
2.3
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- stelt [appellanten] in de gelegenheid de in rov. 2.2 bedoelde
akte uitlating betaling griffierechtte nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 9 juni 2017 (ambtshalve P3), zonder dat aan [geïntimeerden] gelegenheid zal worden geboden voor een antwoordakte;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 12 mei 2017.