In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de geldigheid van een testament. De appellanten, de erven van de oorspronkelijke eiser, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, dat op 9 februari 2016 was uitgesproken. De appellanten hebben in hun memorie van grieven, ingediend op 22 april 2016, vijf grieven aangevoerd en verzocht om een getuigenverhoor en de aanwijzing van een deskundige. De zaak betreft een nalatenschap die een aanzienlijk vermogen omvat, waaronder onroerend goed in Florida en een grote collectie antiquiteiten. De appellanten betwisten de geldigheid van het testament en vorderen dat het Hof het eerdere vonnis vernietigt en hun gewijzigde vorderingen toewijst. Tijdens de procedure is ook het griffierecht aan de orde gekomen, waarbij de appellanten een voorschot op de griffierechten hebben betaald. Het Hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om het resterende griffierecht te voldoen en heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen. Het vonnis is uitgesproken op 12 mei 2017.