ECLI:NL:OGHACMB:2017:16

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
KG 440/16 - ghis 79881 - H 262/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kort geding inzake rekening-courant en vordering tot betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Arubaansche Luchtvaart Maatschappij N.V. (ALM) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) in een kort geding. De zaak betreft een vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van Afl. 549.495,- dat ALM aan hem zou moeten betalen in verband met een schuld in rekening-courant. ALM heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van het GEA, waarin de hoofdsom tot Afl. 172.500,- was toegewezen aan [geïntimeerde]. De procedure begon met een akte van appel op 4 mei 2016, gevolgd door een memorie van grieven van ALM op 25 mei 2016 en een memorie van antwoord van [geïntimeerde] op 16 juni 2016. De rechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vordering in kort geding toe te wijzen. Het Hof heeft geoordeeld dat het belang van [geïntimeerde] voldoende spoedeisend is, maar dat de vordering niet aannemelijk is. Het vonnis van het GEA is vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] is afgewezen, waarbij hij is veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 440/16 - ghis 79881 - H 262/16
Uitspraak: 14 februari 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ARUBAANSE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.H.J. Kock,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel.
De partijen worden hierna ALM en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 4 mei 2016 is ALM in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 13 april 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
1.2
Bij op 25 mei 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft ALM vijf (niet correct doorgenummerde) grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, kosten rechtens.
1.3
Bij op 16 juni 2016 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de vorderingen in appel afwijst.
1.4
Op 20 september 2016 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De volgende feiten worden tot uitgangspunt genomen.
2.1.1
In 2006 is ALM opgericht. Bij de oprichting werd [geïntimeerde] benoemd als bestuurder.
2.1.2
In 2012 heeft Seastar Holding N.V. (hierna: Seastar) 90% van de aandelen in het kapitaal van ALM gekocht. De 'ultimate beneficial owner' van Seastar was [owner] (verder: [owner]).
2.1.3
Op enig moment is er onmin ontstaan binnen het bestuur van ALM en tussen de aandeelhouders van ALM.
2.1.4
In elk van de jaarrekeningen van ALM over de boekjaren 2012, 2013 en 2014 is vermeld dat ALM een schuld in rekening-courant aan [geïntimeerde] heeft ten bedrage van Afl. 549.495,-. In ondertekende notulen is vermeld dat er op
9 november 2015 een algemene vergadering van aandeelhouders van ALM heeft plaatsgehad en dat de genoemde jaarrekeningen op die vergadering zijn goedgekeurd. De jaarrekeningen zijn gedeponeerd bij het Handelsregister.
2.1.5
Op 15 december 2015 is [owner] overleden.
2.1.6
Bij vonnis van 17 februari 2016 heeft het GEA [geïntimeerde] veroordeeld om US$ 48.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, te betalen aan G.B. Wever (hierna: Wever).
2.1.7
Bij brief van 24 februari 2016 heeft ALM aanspraak gemaakt op (terug)betaling door [geïntimeerde] van US$ 150.107,00 in verband met door
hem gedane geldopnames van bankrekeningen van ALM in de periode
4 februari 2016-11 februari 2016, verminderd met een storting in die periode.
2.1.8
Bij in kort geding gewezen vonnis van 2 maart 2016 heeft het GEA
[geïntimeerde] geschorst in elke functie binnen ALM.
2.1.9
Bij exploot van 7 maart 2016 is uit kracht van het hiervoor genoemde vonnis van 17 februari 2016 executoriaal derdenbeslag gelegd onder ALM.
2.2
In dit kort geding heeft [geïntimeerde] betaling gevorderd van (in hoofdsom) het hiervoor in rov. 2.1.4 genoemde bedrag. Het GEA heeft de hoofdsom toegewezen tot Afl. 172.500,-. Het GEA heeft dat bedrag berekend door van het gevorderde bedrag bedragen af te trekken wegens verrekenbare tegenvorderingen die verband houden met de hiervoor genoemde geldopnames en het hiervoor genoemde derdenbeslag.
Het hoger beroep van ALM strekt ertoe dat het Hof de vordering van [geïntimeerde] alsnog geheel afwijst.
2.3
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken.
2.4
Een schuld in rekening-courant is het saldo van over en weer openstaande vorderingen. In het inleidend verzoekschrift heeft [geïntimeerde] niet toegelicht hoe het komt dat de in de jaarrekeningen vermelde schuld in rekening-courant op het daar genoemde saldo uitkomt. Uit de door hem overgelegde jaarrekeningen blijkt dat ook niet.
De accountant die de jaarrekeningen heeft opgesteld, heeft verklaard – kort gezegd – dat de jaarrekeningen zijn samengesteld op grond van door het management van de vennootschap verstrekte gegevens, dat die gegevens niet door hem zijn onderzocht en dat dus geen oordeel wordt gegeven over de betrouwbaarheid van het bestaan, de juistheid en de volledigheid van de activa en passiva op de balans.
ALM heeft als productie 6 in eerste aanleg een "account quick report" uit haar administratie overgelegd. Dit betreft de rekening-courant. Hierop is onder meer vermeld:
04/04/12 Adjustment for Seastar Sale -143,991,51
04/04/12 Adjustment for Seastar Sale 530,900.76
Blijkens het bestreden vonnis heeft [geïntimeerde] ter zitting in eerste aanleg verklaard dat het in de jaarrekeningen genoemde bedrag het resultaat is van overleg tussen hem en (kennelijk) [owner].
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] gesteld dat de vordering is opgenomen als consequentie van overleg tussen [geïntimeerde] en de pretense ultimate beneficial owners van ALM ([owner] en [owner 2], die mede als chief financial officer functioneerde), met goedkeuring en medeweten van chief executive officer en bestuurder [bestuurder].
Verder heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord gesteld dat de vordering haar grondslag vindt in investeringen die gedaan zijn voordat Seastar bij ALM betrokken raakte. Voor zover het daarbij gaat om (oorspronkelijke) vorderingen van derden (onder wie Wever) die op naam van [geïntimeerde] gesteld waren, zijn die rechten overgedragen aan [geïntimeerde], althans hebben die derden [geïntimeerde] last gegeven vorderingen op eigen naam in te stellen, aldus [geïntimeerde].
2.5
Het is goed denkbaar dat [geïntimeerde], al dan niet via rechtspersonen, investeringen heeft gedaan in de door ALM geëxploiteerde onderneming, voordat de naamloze vennootschap Seastar bij ALM betrokken raakte, en dat in verband met die investeringen boekingen zijn gedaan in de rekening-courant. Het is mogelijk dat tussen [geïntimeerde] en [owner] iets is afgesproken van de strekking dat [geïntimeerde] vanwege die eerdere investeringen een vordering van ongeveer Afl. 500.000,- op ALM heeft. Het is mogelijk dat anderen, die ten tijde van de afspraak bevoegd waren ALM te binden (behoudens wellicht in geval van tegenstrijdig belang), van die afspraak op de hoogte waren en ermee instemden. Het is aannemelijk dat [geïntimeerde], met een beroep op die afspraak, een opdracht heeft gegeven die heeft geleid tot de hiervoor genoemde boekingen van 4 april 2012. Het is aannemelijk dat diverse personen eraan hebben meegewerkt dat de jaarrekeningen, waarin de schuld in rekening-courant is vermeld, werden vastgesteld, goedgekeurd en gedeponeerd.
2.6
Dat alles laat echter onverlet dat de vordering onvoldoende aannemelijk is om te kunnen worden toegewezen in kort geding. Het is te onduidelijk gebleven wat de grondslag van de vordering is en of die grondslag in rechte erkenning verdient. Het was aan [geïntimeerde] om, tegenover de gemotiveerde betwistingen van ALM, voldoende duidelijkheid te verschaffen over de grondslag van zijn vordering. Ook is in dit kort geding te onduidelijk gebleven wat de positie is van de derden die volgens [geïntimeerde] hun vorderingen op ALM aan hem hebben overgedragen, althans hem last hebben gegeven die vorderingen op eigen naam in te stellen. Een en ander vereist nader onderzoek naar de feiten. In dit kort geding is daarvoor geen plaats.
2.7
Over het spoedeisend belang van [geïntimeerde] heeft ALM bij memorie van grieven gesteld dat [geïntimeerde] niet onvermogend is, een woning heeft en
mede-eigenaar is van een autoverhuurbedrijf. [geïntimeerde] heeft dat niet betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij spoedeisend belang heeft bij zo'n hoge vordering als de onderhavige, met name nu hij feitelijk geen invloed meer heeft binnen ALM. De spoedeisendheid is dan kennelijk gelegen in het risico dat indien de vordering pas later zal worden toegewezen, ALM geen verhaal meer zal bieden. Dat levert een zeker spoedeisend belang op, maar dat belang is minder nijpend dan het belang van iemand die het gevorderde nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien.
ALM heeft gesteld dat toewijzing van de vordering tot grote liquiditeitsproblemen bij ALM zal leiden. Dit is (tot op zekere hoogte) aannemelijk.
ALM heeft aangevoerd dat het restitutierisico groot is, omdat [geïntimeerde] volgens ALM zijn activa op naam van anderen zet om verhaal te voorkomen. Dat risico bestaat tot op zekere hoogte. De omstandigheden die ALM heeft aangevoerd ten betoge dat spoedeisend belang bij [geïntimeerde] ontbreekt, brengen in beginsel mee dat het restitutierisico minder groot is.
2.8
Op grond van het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat het belang van [geïntimeerde] voldoende spoedeisend is om hem in kort geding te kunnen ontvangen in zijn vordering, maar dat voor toewijzing bij voorraad van de geldvordering in dit kort geding geen plaats is, omdat de vordering onvoldoende aannemelijk is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt.
2.9
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering moet alsnog geheel worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van ALM gevallen en begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ALM gevallen en tot op heden begroot op Afl. 11.231,90 aan verschotten en Afl. 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S.A. Carmelia en
H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 14 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.