ECLI:NL:OGHACMB:2017:155

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
LARCUR2017H00012
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan machtiging van de gemachtigde

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan op het hoger beroep van de minister van Justitie tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De minister had een aanvraag van een vreemdeling tot wijziging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld, dat door het Gerecht gegrond werd verklaard, waarna de minister in hoger beroep ging.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 2 november 2017, werd vastgesteld dat de minister geen schriftelijke machtiging had overgelegd waaruit bleek dat de gestelde gemachtigde bevoegd was om namens hem hoger beroep in te stellen. De vreemdeling betoogde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het gebrek aan machtiging niet hersteld kon worden na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep.

Het Hof oordeelde dat de machtiging schriftelijk moest worden overgelegd en dat het ontbreken daarvan leidde tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op NAf 700,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 december 2017.

Uitspraak

LARCUR2017H00012
Datum uitspraak: 14 december 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
De minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 januari 2017 in zaak nr. 2016/78707 in het geding tussen:
[
Vreemdeling] (de vreemdeling)
en
de minister.
Procesverloop
Bij beschikking van 25 april 2016 heeft de minister een aanvraag van 19 januari 2016 van de vreemdeling tot wijziging van het aan zijn vergunning tot tijdelijk verblijf verbonden doel in “zelfstandige/eigenaar bedrijf” afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning.
Bij uitspraak van 23 januari 2017 heeft het Gerecht het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. LARCUR2017H00013, ter zitting behandeld op 2 november 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. P.M. Isenia, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. M.C.P.A. Biegelaar en M.J.C. Sayers, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak kan het beroepschrift worden ingediend door degene die tot het beroep gerechtigd is, of door een door deze aangewezen gemachtigde. De machtiging wordt schriftelijk gegeven en bij het beroepschrift overgelegd.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, wordt een beroepschrift dat niet aan de bij artikel 15 gestelde eisen voldoet, door de griffier aan de indiener in persoon of, indien een gemachtigde is aangewezen, aan die gemachtigde met mondelinge of schriftelijke opgave van redenen ter verbetering of aanvulling dan wel ter bijvoeging van de machtiging of andere bescheiden teruggegeven of teruggezonden. Daarbij wordt vermeld de termijn waarbinnen de verbetering of aanvulling van het beroepschrift dan wel de bijvoeging van de machtiging of andere bescheiden dient te geschieden.
Ingevolge het tweede lid kan het Gerecht, indien binnen de vastgestelde termijn het beroepschrift niet is verbeterd of aangevuld, dan wel de machtiging of andere bescheiden niet zijn bijgevoegd, de indiener van het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaren.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, is op de behandeling van het hoger beroep en de uitspraak van het Hof hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het verschuldigde griffiegeld het tweevoud bedraagt van dat bedoeld in artikel 17, eerste lid.
De vreemdeling betoogt dat niet is gebleken dat de gestelde gemachtigde bevoegd is te beslissen om namens de minister hoger beroep in te stellen. Dit gebrek kan niet na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep worden hersteld. Het hoger beroep moet derhalve niet‑ontvankelijk worden verklaard, aldus de vreemdeling.
Het pro forma hogerberoepschrift is ingediend en ondertekend door mr. E.B. Cheri. Het aanvullend hogerberoepschrift is volgens de daarin gebruikte bewoordingen namens de minister ingediend en ondertekend door mr. P.M. Isenia. Bij het hogerberoepschrift is geen schriftelijke machtiging overgelegd.
De minister is bij e-mail van 20 oktober 2017 verzocht uiterlijk ter zitting van 2 november 2017 stukken te overleggen waaruit blijkt dat de gestelde gemachtigde bevoegd is om namens hem hoger beroep in te stellen en hem ter zitting te vertegenwoordigen.
Ter zitting is een Ministeriële Beschikking van de minister van Justitie van 21 juni 2016 (no. 2016/024543) overgelegd. Deze beschikking houdt het volgende in.
“Overwegende:
dat het wenselijk is een ambtenaar, werkzaam bij de Toelatingsorganisatie Curaçao, aan te wijzen teneinde de Minister van Justitie te vertegenwoordigen in administratieve procedures tegen beschikkingen voortvloeiende uit de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 2010, no. 5) en gebaseerd op de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (P.B. 2001, no. 79, zoals gewijzigd) bij het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Curaçao en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarin de Minister van Justitie als partij is betrokken;
HEEFT BESLOTEN:
Enig artikel
Mw. mr. Peggy Margaret Isenia, geboren 8 september 1971, Senior Jurist bij de Toelatingsorganisatie Curaçao, wordt hierbij gemachtigd om de Minister van Justitie te vertegenwoordigen in administratieve procedures tegen beschikkingen voortvloeiende uit de Landsverordening Toelating en Uitzetting en gebaseerd op de Landsverordening Administratieve Rechtspraak als hier vorenvermeld waarin de Minister van Justitie als partij is betrokken.”
In de Ministeriële Beschikking is niet te lezen dat mr. E.B. Cheri bevoegd was om namens de Minister van Justitie hoger beroep in te stellen. Het hoger beroep is derhalve niet bevoegdelijk ingesteld.
Uit 6 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij worden deze zaak en zaak nr. LARCUR2017H00013 op de voet van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als samenhangende zaken.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk;
II.
veroordeeltde minister van Justitie tot vergoeding van de bij [
vreemdeling] voor de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf 700,00 (zegge: zevenhonderd gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2017
Verzonden: 14 december 2017
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,