ECLI:NL:OGHACMB:2017:152

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
LARAUA2017H00040
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake taxivergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die een taxivergunning heeft aangevraagd bij de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur. De appellante heeft op 2 februari 2016 een verzoek ingediend voor de vergunning, maar het uitblijven van een beslissing leidde tot bezwaar. Op 26 oktober 2016 heeft zij beroep ingesteld tegen de fictieve afwijzing van haar bezwaar. Het Gerecht in eerste aanleg heeft op 24 april 2017 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarop de appellante hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 3 november 2017 heeft de appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, betoogd dat het Gerecht ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De appellante stelde dat de minister op 31 augustus 2016 in gebreke was geraakt door niet tijdig op haar bezwaar te beslissen, waardoor de beroepstermijn op die datum was ingegaan. De appellante meende dat haar beroepschrift, gedateerd 26 oktober 2016, tijdig was ingediend.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat de beroepstermijn van acht weken, die ingaat op de dag dat het bestuursorgaan in gebreke raakt, is overschreden. De termijn liep af op 25 oktober 2016, waardoor het beroepschrift te laat was ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen verschoonbare redenen waren voor de overschrijding van de termijn. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

LARAUA2017H00040
Datum uitspraak: 12 december 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[
appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 april 2017 in zaak nr. Lar 2689 van 2016/AUA201600628, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur.

Procesverloop

Bij verzoek van 2 februari 2016 heeft appellante de minister verzocht om haar een taxivergunning te verlenen.
Appellante heeft tegen het uitblijven van een beschikking op haar verzoek bezwaar gemaakt.
Op 26 oktober 2016 heeft appellante tegen het met een afwijzende beschikking gelijk gestelde uitblijven van een beschikking (hierna: de fictieve afwijzende beschikking) op haar bezwaar beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2017, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van der Biezen, advocaat, en de minister vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, procesgemachtigde bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Appellante betoogt dat het Gerecht het beroep ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat de minister op woensdag 31 augustus 2016 nog tijdig een beslissing had kunnen nemen op het bezwaar van appellante, waardoor de minister door het niet nemen van een beslissing op het bezwaar op donderdag 1 september 2016 in gebreke is geraakt. De beroepstermijn is dan ook op die dag ingegaan en is op donderdag 27 oktober 2016 geëindigd, aldus appellante. Voorts voert appellante aan dat zelfs indien de minister op 31 augustus 2016 in gebreke zou zijn geraakt, dan nog het beroepschrift op 26 oktober 2016 tijdig is ingediend, daar acht weken na woensdag 31 augustus 2016 op woensdag 26 oktober 2016 eindigt.
Appellante heeft op 7 juni 2016 bezwaar gemaakt. Zoals het Gerecht heeft overwogen, dient met toepassing van artikelen 15, aanhef en onder a (twee weken), artikel 19, eerste lid (vier weken) en artikel 20, eerste lid (zes weken) van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), te worden aangenomen dat het bestuursorgaan op 31 augustus 2016 in gebreke is geraakt tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaar, acht weken en gaat deze in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig op het bezwaar te beslissen, in dit geval op 31 augustus 2016. Een week in de zin van voormelde bepaling telt zeven dagen; de beroepstermijn telde derhalve 8 x 7 = 56 dagen. Die termijn liep af op dinsdag 25 oktober 2016. Het beroepschrift van appellante, gedateerd 26 oktober 2016, is aldus te laat ingediend.
Het betoog faalt.
Voorts is niet gebleken van redenen die de overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verschoonbaar doen zijn.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Wever, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Wever
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017
Verzonden: 12 december 2017
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,
BIJLAGE
Landsverordening administratieve rechtspraak
Artikel 15
Tenzij het bestuursorgaan het bezwaarschrift op grond van artikel 12, eerste lid, of artikel 14, tweede lid, niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, of
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.
Artikel 19
1. De bezwaaradviescommissie brengt het bestuursorgaan binnen vier weken, nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen, advies uit.
2. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies uit te brengen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de commissie deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan.
Artikel 20
1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Artikel 27
2. Indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken en gaat hij in op de dag, waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
Artikel 28
1. Een beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.