ECLI:NL:OGHACMB:2017:141

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
AR 74/15 - ghis 81382 - H 364/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake stormschade na verkoop van onroerend goed in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) dat op 8 maart 2016 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over stormschade aan een woning die door [geïntimeerde] aan [appellant] is verkocht. De koopovereenkomst werd gesloten op 27 augustus 2014, met een overeengekomen leveringsdatum van 1 november 2014, die later werd verschoven naar 14 november 2014. Op 13 oktober 2014 trof orkaan Gonzalo Sint Maarten, wat leidde tot schade aan het onroerend goed. Na de verkoop werd een bedrag van US$ 10.000,00 in depot gehouden bij de notaris totdat partijen overeenstemming bereikten over de schade.

In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] dat [appellant] zou worden bevolen om het depotbedrag aan hem uit te betalen, terwijl [appellant] in reconventie een schadevergoeding van US$ 11.310,00 voor stormschade en US$ 3.300,00 voor achterstallige huur vorderde. Het GEA oordeelde dat [appellant] niet tijdig had geklaagd over de schade, met uitzondering van een bedrag van US$ 1.420,70 dat door [geïntimeerde] was erkend.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij wel degelijk tijdig heeft geklaagd. Het Hof oordeelt dat het depotbeding een protest bevatte als bedoeld in de wet, en dat [appellant] zich tijdig heeft geklaagd over de schade. Het Hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling. De beslissing over de reconventionele vordering van [appellant] is in hoger beroep niet aan de orde gesteld, waardoor deze in stand blijft. Het Hof heeft de zaak aangehouden voor een comparitie van partijen om nadere inlichtingen te verkrijgen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 74/15 - ghis 81382 - H 364/16
Uitspraak: 17 november 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. J. Snow,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde in eerste aanleg: mr. C.M. Marica,
in hoger beroep niet verschenen.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 18 april 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 8 maart 2016 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: GEA).
1.2
Bij op 30 mei 2016 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en die van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Een memorie van antwoord is niet ingekomen.
1.4
Op 3 maart 2017 heeft [appellant] pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Blijkens het inleidend verzoekschrift heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg woonplaats gekozen op het kantoor van de advocaat mr. C.M. Marica in
Sint Maarten. Blijkens de stukken is het exploot van betekening van de akte van appel en de memorie van grieven op de voet van art. 5a Rv daar gedaan.
Er zijn geen aanwijzingen dat mr. Marica niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting te bevorderen dat het exploot [geïntimeerde] tijdig bereikt. De betekening is rechtsgeldig geschied. Ook het appointement (de oproeping voor pleidooi) is naar mr. Marica verzonden. Er is op 3 februari 2017 en op 3 maart 2017 ook aan [geïntimeerde] gelegenheid geboden voor pleidooi. Zie verder hierna onder
rov. 2.16.
2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1
Op 27 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] een perceel grond met "dwelling house and all appurtenances", gelegen aan de White Sands Road 24 in Sint Maarten, verkocht aan [appellant]. De bijlage bij de koopovereenkomst vermeldt "movable contents" van een "bedroom unit", twee studio's en enige items "outdoors".
De overeengekomen datum van levering was 1 november 2014. Later is de leveringsdatum verschoven naar 14 november 2014.
2.2.2
Op 13 oktober 2014 is Sint Maarten getroffen door de orkaan Gonzalo.
2.2.3 [
geïntimeerde] had een opstal- en inboedelverzekering bij ICWI (the Insurance Company of the West Indies). Bij voorlopig rapport van (kennelijk)
7 november 2014 (vergelijk de producties 3 en 6 bij inleidend verzoekschrift) heeft schade-expert [expert] (hierna: [expert]) onder meer het volgende bericht:
"[W]e attended at the premises when in the area, to be greeted by tenants. They were unaware of any particular Gonzalo damage and our quick scan of the property and inspection of the roof revealed that the roof, although older, appeared to be intact and no Gonzalo damage was immediately evident.
The air conditioner pictured in the documents attached to this assignment has evidently been deteriorated by corrosion rather than Gonzalo."
2.2.4
Het verkochte is geleverd op 14 november 2014. Blijkens de transportakte zijn partijen overeengekomen dat van de door [appellant] betaalde koopsom een bedrag van US$ 10.000,00 onder de notaris blijft totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de schade aan het verkochte, veroorzaakt door de orkaan Gonzalo en de zware regenval in de week voor de levering (hierna: het depotbeding, het depot en de stormschade).
2.2.5
Een ongedateerd vervolgrapport van schade-expert [expert] (productie 6 bij inleidend verzoekschrift) vermeldt:
"Hurricane Gonzalo on 13th October 2014 caused some flooding in the parking area which has entered the apartments and impacted various fittings and furniture items.
CLAIM AND ADJUSTMENT
The insured submitted a conservative claim of US$2,258.78 for Buildings and Contents damage but the ceiling tiles and the door are Building items which will fall below the building 2% deductible of US$3,000.00. No claim was submitted for swelling damage to cabinet kickboards, skirting boards, paint or sheetrock partitioning.
The balance of claim for Contents was $2,068.00 including a soaked sofa bed, various swollen items of pressed wood furniture and a washer. The scope of claim was fair and the amounts were based on an estimate from an economy store and were reasonable, so the only adjustment required was the deductible. We note that there is no minimum catastrophe deductible applicable, so the standard 2%, being $272.30, applies, rendering a settlement of US$ 1,795.70."
2.2.6 [
geïntimeerde] bewoonde een studio op het verkochte. Na de levering heeft [appellant] deze studio nog enige tijd aan [geïntimeerde] verhuurd. Op 31 januari 2015 heeft [geïntimeerde] de studio ontruimd.
2.2.7
Bij e-mailbericht van 20 januari 2015 aan de notaris (productie 8 bij inleidend verzoekschrift) heeft de vader van [appellant] namens [appellant] onder meer bericht dat de stormschade $ 9.295,00 bedraagt (met een specificatie, maar zonder bewijsstukken) en voorgesteld dat de notaris dit bedrag aan [appellant] uitbetaalt uit het depot.
2.2.8
De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft diverse e-mailberichten gestuurd aan [appellant] en aan diens gemachtigde, onder meer over het bestaan en de hoogte van de zijdens [appellant] gestelde stormschade (producties 9-12 bij inleidend verzoekschrift).
2.3
In dit geding heeft [geïntimeerde] in conventie, samengevat weergegeven, gevorderd dat [appellant] wordt bevolen het ertoe te leiden dat de notaris
US$ 10.000,00 zal uitbetalen aan [geïntimeerde], met nevenvorderingen.
[appellant] heeft in reconventie betaling gevorderd van US$ 11.310,00 aan stormschade en US$ 3.300,00 aan achterstallige huur, met nevenvorderingen.
2.4
Het GEA heeft [appellant] bevolen een brief te ondertekenen waarin is vermeld dat uit het depot US$ 8.579,30 dient te worden uitbetaald aan [geïntimeerde] en het restant van US$ 1.420,70 aan [appellant]. Dit bevel is versterkt met dwangsommen. Daarnaast is [appellant] veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De reconventionele vorderingen zijn afgewezen.
2.5
De afwijzing van de reconventionele vordering ter zake van huur is in hoger beroep niet aan de orde gesteld. Die zal dus in stand blijven.
Ook zijn er geen zelfstandige grieven gericht tegen de beslissingen over de nevenvorderingen (wel worden zij in restgrief IV genoemd).
2.6
Het gaat in hoger beroep dus om de afwikkeling van de stormschade.
Het GEA heeft dienaangaande, verkort weergegeven, overwogen dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn uit art. 6:89 BW en art. 7:23 BW voortvloeiende plicht tijdig te klagen over een gebrek in de nakoming van de koopovereenkomst. Daarom kan de door hem gevorderde stormschadevergoeding niet worden toegewezen, met uitzondering van een bedrag van US$ 1.420,70, omdat [geïntimeerde] dit bedrag heeft erkend. Dit bedrag moet uit het depot aan [appellant] worden betaald. Het restant van het depot komt aan [geïntimeerde] toe, aldus het GEA.
2.7
De grieven I, II en III strekken ten betoge dat [appellant] wel tijdig zijn schade kenbaar heeft gemaakt. Daartoe heeft [appellant] gesteld dat hij volgens afspraak op 3 februari 2015 bij de notaris is verschenen met alle schadebewijzen, maar dat [geïntimeerde] toen niet is verschenen en zich ook niet heeft afgemeld. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.8
Uit het depotbeding (de afspraak om bij de notaris geld in depot te houden totdat overeenstemming zou zijn bereikt over de hoogte van de schade) blijkt dat [appellant] zich reeds ten tijde van de levering op het standpunt stelde dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordde, omdat er door de orkaan en de regenval schade was ontstaan. In het depotbeding ligt dus een protest als bedoeld in art. 6:89 BW, tevens kennisgeving als bedoeld in
art. 7:23 BW, besloten. Het GEA heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd. De grieven zijn in zoverre gegrond.
2.9
Bij conclusie van antwoord heeft [appellant] gesteld dat de stormschade
US$ 11.310,00 bedraagt.
Hiertegen heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat sprake is van schuldeisersverzuim, omdat [geïntimeerde] een finale termijn aan [appellant] had verleend om de schade te bewijzen, zodat [geïntimeerde] de schade tijdig zou kunnen claimen bij ICWI.
Dit betoog heeft geen succes. De last om betwiste schade te bewijzen is geen verbintenis die zich leent voor toepassing van de wettelijke regeling inzake verzuim of schuldeisersverzuim. Bovendien heeft [geïntimeerde] niet voldoende concreet gesteld welke finale termijn hij zou hebben verleend (op welke datum is de termijn gesteld en op welke datum liep de termijn af; [geïntimeerde] lijkt in het inleidend verzoekschrift te verwijzen naar een periode die rond februari 2015 eindigt, terwijl het GEA blijkens rov. 2.6 van het bestreden vonnis het oog lijkt te hebben op een periode die dan begint) en waarom [geïntimeerde] niet zonder bewijsstukken van [appellant] alvast bij verzekeraar ICWI of expert [expert] had kunnen melden dat er meer schade geclaimd zou worden. [geïntimeerde] had bijvoorbeeld wellicht het e-mailbericht van 20 januari 2015 aan [expert] of aan ICWI kunnen doormailen ter onderbouwing van de claim.
2.1
De bij conclusie van antwoord gestelde schade is als volgt opgebouwd:
a. Bij ICWI geclaimde schade US$ 4.326,00
b. Nieuwe dakplaten 2.795,00
c. Reparatie airco's 450,00
d. Nieuwe airco 1.450,00
e. Vervanging flood lights 295,00
f. Bed 1.000,00
g. Sofa 169,00
h. Tv 255,00
i. Binnendeuren 570,00
------------------ +
US$ 11.310,00
Ad a. Bij ICWI geclaimde schade
2.11
Uit het tweede schaderapport van [expert] leidt het Hof af dat [expert] de claim van [geïntimeerde] als volgt heeft opgevat:
(i) US$ 2.258,78 minus US$ 2.068,00 is US$ 190,78 wegens schade aan de opstal (plafondtegels en een deur); deze schade dient niet aan [geïntimeerde] te worden vergoed wegens een eigen risico;
(ii) US$ 2.068,00 wegens schade aan de inboedel; deze schade dient aan [geïntimeerde] te worden vergoed na een aftrek van US$ 272,30 wegens eigen risico.
De claim van [geïntimeerde] is dus zo door [expert] opgevat dat hij in totaal
US$ 2.258,78 heeft geclaimd, en niet US$ 4.326,00, zoals [appellant] stelt.
Nu aangenomen moet worden dat [geïntimeerde] deze schade van US$ 2.258,78 bij ICWI heeft geclaimd, is voldoende aannemelijk dat dit bedrag ook stormschade als bedoeld in het depotbeding is. De aftrek wegens eigen risico regardeert [appellant] niet.
2.12 [
geïntimeerde] heeft gesteld dat hij door middel van een contante betaling reeds US$ 1.795,70 aan [appellant] vergoed heeft, zijnde het bedrag dat ICWI overeenkomstig het tweede schaderapport van [expert] heeft uitgekeerd. Op dit bedrag heeft [geïntimeerde] US$ 375,00 ingehouden als een vergoeding voor zijn computer, zodat hij US$ 1.420,70 aan [appellant] heeft betaald. [appellant] heeft betwist dat deze betaling heeft plaatsgehad. De bewijslast van deze stellingen rust op [geïntimeerde]. De e-mails van [geïntimeerde] leveren dat bewijs niet op.
Ad b tot en met i. Overige schadeposten
2.13 [
appellant] heeft weliswaar producties overgelegd ten bewijze dat hij de kosten heeft gemaakt als bedoeld in de schadeposten b, c, f, g en h, maar deze producties bewijzen niet dat deze kosten zijn veroorzaakt door de orkaan Gonzalo of door de regenval als bedoeld in het depotbeding, hetgeen [geïntimeerde] heeft betwist. De rapporten van [expert] lijken erop te wijzen dat dit causaal verband ontbreekt. Het eerste rapport van [expert] bevat opmerkingen die erop lijken te wijzen dat het dak niet beschadigd was en dat de daar gefotografeerde airco niet is beschadigd door de orkaan Gonzalo, maar door roestvorming. Ook de bij conclusie van repliek als producties 15 en 16 (versterkt met een bewijsaanbod onder 26 van de conclusie van dupliek in reconventie) lijken erop te wijzen dat het causaal verband ontbreekt. De bewijslast van het causaal verband rust op [appellant].
2.14
Verder noemt het tweede rapport van [expert] een sofa bed waarvoor ook apart door [appellant] een vergoeding lijkt te worden gevorderd (post f of g). In zoverre is er mogelijk sprake van een dubbeltelling. Gelet op productie 4 bij inleidend verzoekschrift (een specificatie van de claim die [geïntimeerde] stelt bij ICWI te hebben ingediend), is er mogelijk ook een dubbeltelling met betrekking tot een binnendeur (post i). Het is het Hof vooralsnog niet duidelijk of de door [geïntimeerde] bij ICWI geclaimde schade alleen de door hem bewoonde studio betreft, of al het verkochte.
2.15
De reconventionele vordering strekt ertoe dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot rechtstreekse betaling aan [appellant]. De vordering houdt echter geen rekening met het depotbeding, waaruit volgt dat, voor zover de stormschade minder is dan US$ 10.000,00, die niet rechtstreeks door [geïntimeerde] moet worden betaald, maar uit het depot moet worden uitgekeerd aan [appellant].
2.16
In beginsel leent deze zaak zich voor een comparitie van partijen om nadere inlichtingen te verkrijgen en een minnelijke regeling te beproeven, bij voorkeur in aanwezigheid van schade-expert [expert] als informant. [geïntimeerde] is echter in hoger beroep niet verschenen. Daarom zal het Hof thans beslissen als hierna in de dicta staat vermeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis te doen toekomen aan
mr. Marica;
verzoekt mr. Marica om de Hofgriffie zo spoedig mogelijk per brief of per
e-mailbericht te berichten of zij in hoger beroep als gemachtigde van [geïntimeerde] optreedt, en voor het geval zij niet als gemachtigde van [geïntimeerde] optreedt, om opgave te doen van het laatste haar bekende postadres, e-mailadres, telefoonnummer en de eventuele overige contactgegevens van [geïntimeerde] (vergelijk art. 28 Procesreglement 2016);
draagt voor dat geval mr. Marica niet als gemachtigde van [geïntimeerde] in hoger beroep optreedt, aan de deurwaarder aan wie dit vonnis dan ter hand zal worden gesteld op dit vonnis te betekenen aan [geïntimeerde] op diens woonplaats of plaats van werkelijk verblijf (niet aan het kantooradres van mr. Marica);
roept partijen op voor de rolzitting van 15 december 2017 voor gelijktijdige akte uitlating voortprocederen aan beide zijden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, F.V.L.M. Wannyn en
R.J. Celestijn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 17 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.