ECLI:NL:OGHACMB:2017:135

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
AR 15/2014 - ghis 79530 - H 214/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzegging bankrelatie en gezag van gewijsde

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Atlantis World Management N.V., Dawn Properties Ltd. en International Financial Planning Services Ltd. (gezamenlijk aangeduid als Atlantis c.s.) tegen RBC Royal Bank N.V. De zaak betreft de opzegging van de bankrelaties door RBC met de appellanten, die actief zijn in Sint Maarten. De opzegging vond plaats na negatieve publiciteit rondom een indirect aandeelhouder van Atlantis c.s., die in verband werd gebracht met de Italiaanse maffia. De appellanten hebben in eerdere procedures geprobeerd de opzegging tegen te houden, maar het GEA heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de opzegging gerechtvaardigd was en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. In het hoger beroep werd door RBC een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van het eerdere vonnis, wat door het Hof werd gehonoreerd. Het Hof oordeelde dat de vorderingen van Atlantis c.s. niet konden worden toegewezen, omdat de opzegging van de bankrelaties door RBC gerechtvaardigd was. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde Atlantis c.s. in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 15/2014 - ghis 79530 - H 214/2016
Uitspraak: 15 december 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap
ATLANTIS WORLD MANAGEMENT N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
DAWN PROPERTIES LTD.,
gevestigd op Nevis, Federation of Saint Kitts and Nevis,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
INTERNATIONAL FINANCIAL PLANNING SERVICES LTD.,
gevestigd op Tortola, Britse Maagdeneilanden,
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. W.J. Nelissen,
tegen
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. R.F. Gibson jr. en C.M.P. van Hees.
De partijen worden hierna Atlantis, Dawn Properties, IFPS en RBC genoemd. Atlantis, Dawn Properties en IFPS worden gezamenlijk Atlantis c.s. genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 1 september 2017 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van Atlantis c.s.
Op 17 november 2017 hebben Atlantis c.s. een akte uitlating griffierecht ingediend, met een productie.
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Atlantis c.s. hebben het nageheven griffierecht betaald.
2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1
Atlantis beheert vier casino's in Sint Maarten en houdt sinds ongeveer het jaar 2000 bankrekeningen aan bij RBC (of de rechtsvoorgangers van RBC, hierna ook aangeduid als RBC). Dawn Properties beheert een winkelcentrum in Sint Maarten en houdt sinds ongeveer 2007 een bankrekening aan bij RBC. IFPS beheert een bedrijvencomplex in Sint Maarten en houdt sinds ongeveer 1998 zeven bankrekeningen aan bij RBC. Geen van hen heeft kredietfaciliteiten bij RBC.
2.2.2
De tussen RBC en Atlantis c.s. toepasselijke voorwaarden vermelden onder meer het volgende:
"(...) de Bank [kan] op elk moment een door een cliënt gehouden rekening sluiten na voorafgaand bericht aan de cliënt van een maand (...)
Zowel de cliënt als de Bank zijn te allen tijde bevoegd de relatie op te zeggen; de positie wordt alsdan zo spoedig mogelijk afgewikkeld. Termijnen zullen daarbij in acht worden genomen, indien en voor zover de aard van een transactie zulks meebrengt (...)."
2.2.3 [
betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is indirect aandeelhouder van Atlantis c.s. Bij RBC staat hij geregistreerd als beneficial owner van Atlantis c.s.
2.2.4
In 2012 en begin 2013 is [betrokkene 1] negatief in het nieuws geweest met berichtgeving dat hij banden met de Italiaanse maffia zou hebben en betrokken zou zijn bij strafbare feiten.
2.2.5
Bij brieven van 15 februari 2013 aan Atlantis, Dawn Properties en IFPS heeft RBC de bankrelatie met elk van hen opgezegd. De brieven vermelden onder meer:
"We write to advise you that our policy guidelines require us to risk assess our client portfolio on a regular basis. Regretfully at times, we are left with no other choice but to end longstanding relationships as a result of changed risk profiles which no longer fit our risk appetite.
After careful consideration, we advise that we are not in a position to maintain our banking relationship with you and accordingly, the following Account(s) held with [RBC] will be closed: (...) We recognize that you will need to seek alternative banking arrangements to meet your banking needs and request that you do so no later than the date of March 16th 2013 ("Termination Date"). (...)"
2.2.3
Atlantis c.s. hebben samen met twee andere eisers een kort geding tegen RBC aangespannen en een bevel gevorderd dat RBC de bankrelaties met hen zal voortzetten. In dat kort geding (KG 22/2013) heeft het GEA vonnis gewezen op 5 april 2013. Het GEA heeft RBC bevolen de bankrelaties voort te zetten tot maximaal (het Hof leest met partijen: minimaal) één jaar na dagtekening van zijn vonnis. Daartoe heeft het, verkort weergegeven, als volgt overwogen. RBC vreest reputatieschade doordat zij wordt geassocieerd met [betrokkene 1], de beneficial owner van Atlantis c.s. (rov. 3.5). Het is niet onaannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat deze vrees terecht is en een voldoende zwaarwegende grond oplevert voor opzegging van de overeenkomsten (rov. 3.6). De door RBC gehanteerde opzegtermijn is echter veel te kort (rov. 3.7).
2.2.4
Atlantis c.s. hebben ook in een bodemzaak een bevel gevorderd dat RBC de bankrelaties met hen zal voortzetten. In die bodemzaak (AR 81/2013) heeft het GEA vonnis gewezen op 29 oktober 2013. Het GEA heeft de vorderingen afgewezen. Het GEA heeft daartoe, verkort weergegeven, als volgt overwogen. De vrees voor reputatieschade is gegrond en levert een zwaarwegende grond op voor de opzegging van de bankrelatie (rov. 4.9). Niet kan worden gezegd dat RBC voor Atlantis c.s. de enige toegang tot het bancaire systeem is. Gelet op een belangenafweging was de opzegging gerechtvaardigd (rov. 4.12). De opzegging is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid (rov. 4.14).
Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.2.5
Bij verzoekschrift van 4 februari 2014 hebben Atlantis c.s. de onderhavige bodemzaak ingeleid (AR 15/2014).
2.2.6
Bij verzoekschrift van 28 april 2014 hebben Atlantis c.s. gevorderd dat het GEA het vonnis van 29 oktober 2013 zal herroepen. In die herroepingszaak (AR 87/2014) heeft het GEA vonnis gewezen op 24 maart 2015. Tegen dat vonnis hebben Atlantis c.s. hoger beroep ingesteld.
2.2.7
Atlantis c.s. hebben een tweede kort geding tegen RBC aangespannen. In dat kort geding heeft het GEA vonnis gewezen op 6 juni 2014. Het GEA heeft RBC bevolen de bankrelaties (gedeeltelijk) voort te zetten totdat een onherroepelijk vonnis is gewezen in bij verzoekschrift van 4 februari 2014 ingeleide bodemprocedure. Het GEA heeft daartoe, verkort weergegeven, als volgt overwogen. Inmiddels is komen vast te staan dat geen bank in Sint Maarten bereid is een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan (rov. 4.2). Het is het GEA nu niet direct gebleken dat de bankrelaties reputatierisico's voor RBC meebrengen (rov. 4.3). Het belang van Atlantis c.s. bij voortzetting van de bankrelaties weegt zwaarder dan het belang van RBC bij beëindiging daarvan (rov. 4.6).
2.3
In dit geding hebben Atlantis c.s., na eiswijziging in eerste aanleg, verkort weergegeven, het volgende gevorderd:
Primair
A. RBC te bevelen de bankrelaties met Atlantis c.s. te continueren en het gebruik door Atlantis c.s. van hun bankrekeningen bij RBC voort te zetten totdat ieder van hen haar bankzaken heeft weten onder te brengen bij een andere financiële instelling in
Sint Maarten;
Subsidiair
B. RBC te bevelen de bankrelaties met Atlantis c.s. te continueren en het gebruik door Atlantis c.s. van ten minste één bankrekening van elk van hen bij RBC voort te zetten totdat ieder van hen haar bankzaken heeft weten onder te brengen bij een andere financiële instelling in Sint Maarten;
Meer subsidiair
C. RBC te bevelen de bankrelaties met Atlantis c.s. te continueren en het gebruik door Atlantis c.s. van hun bankrekeningen, dan wel het gebruik van één bankrekening van elk van hen, bij RBC voort te zetten totdat het in deze zaak te wijzen vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
D. en E. op straffe van verbeurte van dwangsommen;
Nog meer subsidiair
F. RBC te bevelen om aan Atlantis c.s. de banktegoeden contant ter beschikking te stellen als nader in de vordering aangeduid, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
Primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair
G. RBC te veroordelen in de proceskosten.
2.4
Het GEA heeft de primaire en de subsidiaire vordering afgewezen en de meer subsidiaire vordering toegewezen. Aan beoordeling van de nog meer subsidiaire vordering is het GEA niet toegekomen. Het hoger beroep is gericht tegen de afwijzing van de primaire en de subsidiaire vordering.
In de kern is het hoger beroep dus gericht tegen het oordeel van het GEA dat RBC niet kan worden verplicht de bankrelatie geheel of gedeeltelijk voort te zetten totdat een andere financiële instelling in Sint Maarten bereid is gevonden een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan.
2.5
RBC heeft als verweer tegen de vorderingen van Atlantis c.s. een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van het vonnis van 29 oktober 2013. Het GEA heeft dat verweer gehonoreerd. Daartegen is grief 1 gericht.
2.6
Beslissingen aangaande de rechtsbetrekking in geschil, vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben ingevolge art. 70a Rv gezag van gewijsde in een ander geding tussen dezelfde partijen. Gezag van gewijsde komt toe aan die beslissingen in een vonnis, waarin de rechter aan bepaalde feiten bepaalde rechtsgevolgen heeft verbonden en is inherent aan alle proces- en materieelrechtelijke beslissingen die noodzakelijk zijn om de concrete rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen en het dictum dragen.
2.7
In het vonnis van 29 oktober 2013 heeft het GEA als feit vastgesteld dat niet kan worden gezegd dat RBC voor Atlantis c.s. de enige toegang tot het bancaire systeem is, en (mede) daaraan het rechtsgevolg verbonden dat de opzegging gerechtvaardigd was en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Deze beslissing van het GEA was noodzakelijk om vast te stellen dat tussen partijen rechtsverhoudingen bestonden die RBC de bevoegdheid verschaften de bankrelaties op te zeggen zoals zij heeft gedaan. Deze beslissing draagt het afwijzende dictum. Aan deze beslissing komt dus gezag van gewijsde toe.
2.8
Het rechtsgevolg van een geslaagd beroep op gezag van gewijsde is dat de rechter in de latere procedure de standpunten waarvan de juistheid noodzakelijk voortvloeit uit de ingeroepen beslissing honoreert en dat hij elk standpunt dat daarmee onverenigbaar is in de latere procedure verwerpt.
2.9
Het standpunt van Atlantis c.s. dat RBC gehouden is de bankrelaties voort te zetten totdat een andere financiële instelling in Sint Maarten bereid is gevonden een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan, is onverenigbaar met de beslissing van het GEA in het vonnis van 29 oktober 2013 dat de opzeggingen gerechtvaardigd waren en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. Het GEA heeft immers niet slechts in abstracto geoordeeld dat RBC de bankrelaties mocht opzeggen, maar het oordeel houdt ook in dat de opzeggingen die in concreto hebben plaatsgehad, gerechtvaardigd waren en niet in strijd zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit oordeel van het GEA brengt noodzakelijkerwijs mee dat RBC niet gehouden is de bankrelaties voort te zetten, en dat zij dus ook niet gehouden is om die tijdelijk voort te zetten totdat een andere financiële instelling in Sint Maarten bereid is gevonden een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan. Dit klemt te meer nu Atlantis c.s. zelf stellen dat vooralsnog geen enkele financiële instelling in Sint Maarten bereid is gevonden een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan. Indien dit juist is, komt de gewenste voortzetting van de bankrelaties met RBC neer op een gedwongen voortzetting van de bankrelaties met weinig tot geen zicht op enige beëindigingsmogelijkheid in de toekomst.
Het andersluidende standpunt van Atlantis c.s. moet dus in deze procedure worden verworpen wegens het slagen van het beroep op gezag van gewijsde.
2.1
De bevoegdheid een beroep op gezag van gewijsde te doen, is een processuele bevoegdheid. RBC kan die bevoegdheid niet inroepen, voor zover zij haar misbruikt. Daarvan kan sprake zijn indien RBC, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daarbij wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
2.11
Een dergelijke onevenredigheid is hier niet aanwezig. Zelfs indien de opzegging van de bankrelaties betekent dat Atlantis c.s. hun activiteiten niet kunnen voortzetten (zolang zij gelieerd blijven aan [betrokkene 1]), betekent dat niet dat RBC gedwongen moet kunnen worden de bankrelaties voort te zetten ten koste van haar reputatie, met weinig tot geen zicht op enige beëindigingsmogelijkheid in de toekomst. Indien het maatschappelijk ongewenst is dat Atlantis c.s. hun activiteiten niet kunnen voortzetten (bijvoorbeeld vanwege de daarmee gemoeide werkgelegenheid in Sint Maarten), ligt er wellicht een taak voor de overheid, maar dat maakt het voorgaande niet anders, hoezeer banken (zoals RBC) ook een belangrijke maatschappelijke functie hebben.
2.12
Volgens Atlantis c.s. heeft RBC puur voor de gelegenheid gesteld dat de opzeggingen zijn gebaseerd op de betrokkenheid van [betrokkene 1] bij Atlantis c.s. Daarnaast is volgens Atlantis c.s. sprake van bedrog. Deze stellingen van Atlantis c.s. zijn onvoldoende onderbouwd. Het Hof gaat niet ambtshalve in de memorie van grieven van de herroepingsprocedure op zoek naar onderbouwing van deze stellingen.
2.13
Atlantis c.s. hebben aangeboden te bewijzen dat zij vooralsnog niet bij een andere financiële instelling in Sint Maarten terecht kunnen met hun bankzaken. Indien deze stelling juist is, baat dat Atlantis c.s. niet, zoals uit rov. 2.9 hiervoor blijkt. In dat geval gelden voorgaande oordelen immers evenzeer. Dit bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
2.14
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Atlantis c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Atlantis c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van RBC gevallen en tot op heden begroot op NAf 321,50 aan verschotten en
NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.