In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in Sint Maarten, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechter-commissaris van 13 oktober 2017, die de verlenging van zijn voorlopige hechtenis had bevolen. De behandeling van het beroep vond plaats op 7 november 2017 via videoconferentie, waarbij de procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan de verdachte was betekend. Het Hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de ernstige bezwaren tegen de verdachte met betrekking tot diefstal, vuurwapenbezit en bezit van hennep. Het Hof oordeelde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de feiten 1 (diefstal) en 3 (bezit van hennep) niet langer bestonden, maar dat er nog steeds ernstige bezwaren waren met betrekking tot feit 2 (vuurwapenbezit).
Het Hof concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet voldoende waren om de voorlopige hechtenis te schorsen, en dat het strafvorderlijk belang zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de verdachte. Daarom werd het hoger beroep afgewezen. De beschikking is definitief en werd gegeven in Curaçao door de leden van het Hof in tegenwoordigheid van de griffier.