ECLI:NL:OGHACMB:2017:131

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
HAR 160/17
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het hoger beroep inzake voorlopige hechtenis en de gronden daarvoor

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in Sint Maarten, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechter-commissaris van 13 oktober 2017, die de verlenging van zijn voorlopige hechtenis had bevolen. De behandeling van het beroep vond plaats op 7 november 2017 via videoconferentie, waarbij de procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan de verdachte was betekend. Het Hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de ernstige bezwaren tegen de verdachte met betrekking tot diefstal, vuurwapenbezit en bezit van hennep. Het Hof oordeelde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de feiten 1 (diefstal) en 3 (bezit van hennep) niet langer bestonden, maar dat er nog steeds ernstige bezwaren waren met betrekking tot feit 2 (vuurwapenbezit).

Het Hof concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet voldoende waren om de voorlopige hechtenis te schorsen, en dat het strafvorderlijk belang zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de verdachte. Daarom werd het hoger beroep afgewezen. De beschikking is definitief en werd gegeven in Curaçao door de leden van het Hof in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep ex artikel 117 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijdens de verdachte ingesteld tegen de beslissing van de
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 13 oktober 2017, in de zaak van:
[verdachte]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Sint Maarten.

1.Het onderzoek van de zaak

1.1.
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer van het Hof op 7 november 2017 door middel van videoconference verbinding tussen het gerechtsgebouw in Curaçao en Sint Maarten. De leden van het Hof en de griffier waren tegenwoordig in Curaçao. Verschenen in Sint Maarten zijn de procureur-generaal, mr. J. Spaans, de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.B. Brooks. De behandeling heeft plaatsgevonden met bijstand van de vaste gerechtelijke tolk van Sint Maarten, mw. L. Richardson, die al hetgeen ter zitting is besproken heeft vertaald.
1.2.
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.
1.3.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 4 oktober 2017 heeft de rechter-commissaris een bevel tot bewaring verleend tegen de verdachte voor een termijn van acht dagen.
2.2.
Op 13 oktober 2017 heeft de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot verlenging van de bewaring van de verdachte behandeld. De verdachte is in tegenwoordigheid van zijn raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw heeft daarbij een mondeling verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan.
2.3.
Bij beschikking van 13 oktober 2017 heeft de rechter-commissaris de verlenging bewaring van verdachte bevolen voor een termijn van acht dagen. Deze beschikking is op 13 oktober 2017 aan de verdachte betekend. Een beslissing op voornoemd verzoek zijdens de raadsvrouw tot schorsing van de voorlopige hechtenis ontbreekt in het dossier.
2.4.
De verdachte is - ervan uitgaande dat op zijn verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris op 13 oktober 2017 afwijzend is beslist - op 17 oktober 2017 daartegen in hoger beroep gekomen.
2.5.
Bij beschikking van 19 oktober 2017 heeft de rechter-commissaris de gevangenhouding van verdachte inmiddels bevolen voor een termijn van zestig dagen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 117 lid 2 Sv kan de verdachte die opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis verzoekt van een afwijzende beslissing op dat verzoek uiterlijk drie dagen na betekening van die beslissing in hoger beroep komen. Nu een beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 13 oktober 2017 nimmer aan de verdachte is betekend, en ervan kan worden uitgegaan dat op dat verzoek afwijzend is beslist door de rechter-commissaris, is de verdachte ontvankelijk in zijn beroep.
3.2.
Op grond van de processtukken en de in raadkamer verkregen inlichtingen is het Hof van oordeel dat de ernstige bezwaren die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid ten aanzien van de feiten 1 (diefstal o.v.o. c.q. heling),
2 (vuurwapenbezit) en 3 (bezit van hennep) nog altijd bestaan. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, is een technisch rapport met betrekking tot de aard en de deugdelijkheid van de inbeslaggenomen vuurwapens niet vereist om ernstige bezwaren aan te nemen ten aanzien van de verdenking onder feit 2. Het feit dat de vuurwapens onder de verdachte in beslag genomen zijn, is daartoe reeds voldoende.
Met betrekking tot de gronden voor de voorlopige hechtenis overweegt het Hof het navolgende. Het Hof is van oordeel dat de gronden die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid ten aanzien van de feiten 1 en 3 niet langer bestaan.
Met betrekking tot de verdenking onder feit 2 overweegt het Hof, anders dan de rechter-commissaris, dat de grond “ernstig geschokte rechtsorde” niet kan worden aangenomen zonder dat tevens sprake is van een feit waarop een levenslange gevangenisstraf dan wel een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Een andersluidend oordeel strijdt met vaste Europese rechtspraak. In het onderhavige geval wordt hieraan niet voldaan, nu, los van de vraag of sprake is van een ernstig geschokte rechtsorde, voor het vuurwapenbezit waarvan de verdachte wordt verdacht ingevolge de Vuurwapenverordening een gevangenisstraf kan worden opgelegd van vier jaren. Er is geen sprake van een verdenking van bezit van zogenoemde zware vuurwapens, waarop een gevangenisstraf van zes jaren is gesteld. Voornoemde grond kan dus niet ten grondslag worden gelegd aan de voorlopige hechtenis. De gronden van herhalingsgevaar voor een zesjaarsfeit alsmede collusiegevaar acht het Hof evenmin aanwezig.
Het Hof is evenwel van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan, waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Het Hof grondt dit op de hoeveelheid vuurwapens en munitie die in verdachtes woning is aangetroffen en zijn verklaringen daaromtrent.
3.3.
Nu ernstige bezwaren alsmede een grond voor de voorlopige hechtenis kan worden aangenomen, dient het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de opheffing van de voorlopige hechtenis, te worden afgewezen.
3.4.
Het Hof is voorts van oordeel dat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet klemmend genoeg zijn om de voorlopige hechtenis te schorsen. Het strafvorderlijk belang bij het voortzetten van de voorlopige hechtenis weegt, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing daarvan.
3.5.
Beslist wordt dan ook als volgt.

4.De beslissing

Het Hof:
wijst afhet hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven op 10 november 2017 in Curaçao door mrs.
M.C.B Hubben, H. de Doelder en A.J. Martijn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier.