ECLI:NL:OGHACMB:2017:130

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
LARCUR2016H00040 en 2016H00041
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake budgetbeschikking 2015 en 2016 voor zorgverlening door Klinika Capriles en KJP

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 26 oktober 2016, waarin het beroep tegen de budgetbeschikking 2015 niet-ontvankelijk werd verklaard en het beroep tegen de budgetbeschikking 2016 ongegrond werd verklaard. Appellanten, vertegenwoordigd door W.H. Oostburg, directeur van GGz Curaçao, betogen dat de budgetbeschikking 2015 onterecht is vastgesteld, omdat de minister niet heeft aangetoond hoe de zorgbudgetten voor de jaren 2015 en 2016 tot stand zijn gekomen. De minister heeft de budgetbeschikking 2015 gebaseerd op een gezamenlijke brief van de adjunct-directeur van de Sociale Verzekeringsbank en Oostburg, maar appellanten stellen dat deze brief niet voldoende onderbouwing biedt voor de vaststelling van het budget.

Het Hof oordeelt dat de minister ten onrechte de budgetbeschikking 2015 heeft vastgesteld zonder voldoende motivering en dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift niet is overschreden. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het beroep tegen de budgetbeschikking 2015 gegrond. Tevens wordt de budgetbeschikking 2016 vernietigd, omdat deze niet transparant is en niet duidelijk maakt hoe het budget is opgebouwd. Het Hof bepaalt dat de minister nieuwe beschikkingen moet nemen voor de budgettering van de zorgverlening door Klinika Capriles en KJP voor de perioden van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015 en van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en voldoende motivering bij het vaststellen van zorgbudgetten, en bevestigt dat de minister verantwoordelijk is voor het waarborgen van de samenhang in het zorgaanbod. De proceskosten worden vergoed aan de appellanten, die in deze zaak als benadeelden zijn aangemerkt.

Uitspraak

LARCUR2016H00040 en 2016H00041
Datum uitspraak: 3 oktober 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Curaçao (GGz Curaçao),
de Stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Dr. David Ricardo Capriles (Klinika Capriles), en
de Stichting Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie (KJP, ook wel genoemd Yudaboyu), alle gevestigd in Curaçao,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
26 oktober 2016 in zaken nrs. Lar 2015/74994 en 2016/77599, in de gedingen tussen:
appellanten
en
de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur.
Procesverloop
Bij beschikking van 8 december 2014 heeft de minister voor de door Klinika Capriles en KJP op grond van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (hierna: de LvBVZ) en de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren te verlenen zorg, een budget vastgesteld van NAf 1.600.000,- voor het vierde kwartaal van 2014, onderscheidenlijk van NAf 6.400.000,- voor 2015 (hierna: de budgetbeschikking 2015).
Bij beschikking van 18 januari 2016 heeft de minister voor de door Klinika Capriles en KJP op grond van de LvBVZ te verlenen zorg een budget vastgesteld van NAf 6.400.000,- voor 2016 (hierna: de budgetbeschikking 2016).
Bij uitspraak van 26 oktober 2016 heeft het Gerecht het door appellanten tegen de budgetbeschikking 2015 ingestelde beroep (zaak nr. Lar 2015/74994) niet‑ontvankelijk en het door appellanten tegen de budgetbeschikking 2016 ingestelde beroep (zaak nr. Lar 2016/77599) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2017, waar appellanten, vertegenwoordigd door W.H. Oostburg, directeur van GGz Curaçao (die fungeert als moederstichting voor Klinika Capriles en KJP), bijgestaan door mr. L.N. Asjes, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.U.C. Narain, advocaat, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek heropend. Bij brief van 24 april 2017 is van de heropening mededeling gedaan aan partijen en is de minister verzocht nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 15 mei 2017 heeft de minister nadere informatie verstrekt.
Bij brief van 6 juni 2017 hebben appellanten een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is een nieuwe zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Hoger beroep in zaak nr. Lar 2015/74994
2. Appellanten betogen dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het op 6 augustus 2015 ingediende beroepschrift buiten de termijn van zes weken is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daartoe voeren zij aan dat de budgetbeschikking 2015 niet eerder dan op 26 juni 2015 is ontvangen.
2.1. De stelling van de minister dat de budgetbeschikking 2015 op 16 januari 2015 aan een medewerkster van Klinika Capriles is uitgereikt, is door appellanten gemotiveerd betwist. Appellanten hebben in beroep een schriftelijke en door de desbetreffende medewerkster ondertekende verklaring overgelegd, inhoudende dat de paraaf op het door de minister overgelegde ontvangstbewijs niet van haar afkomstig is en zij de budgetbeschikking 2015 niet in ontvangst heeft genomen. De stelling van de minister dat de budgetbeschikking 2015 bij brief van 19 mei 2015 aan appellanten is verzonden is door de minister niet gestaafd met een stuk waaruit blijkt op welke datum en wijze die brief is verzonden of op welke datum die brief is uitgereikt. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat, zoals Oostburg heeft verklaard, de budgetbeschikking 2015 op 26 juni 2015 elektronisch aan hem is verzonden en door hem is ontvangen en geldt die datum als de dag waarop, gelet op artikel 16, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), de budgetbeschikking 2015 is gegeven. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Lar is de termijn voor het indienen van een beroepschrift verstreken op 7 augustus 2015. Het Gerecht heeft het beroep derhalve ten onrechte niet‑ontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op zaak nr. Lar 2015/74994 is gegrond. Het Hof zal de uitspraak in zoverre vernietigen en met toepassing van artikel 78, tweede lid, van de Lar de zaak zelf afdoen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4. De minister heeft aan de budgetbeschikking 2015 een gezamenlijke brief van 9 mei 2014 van de adjunct-directeur van Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Bank) en Oostburg ten grondslag gelegd. In deze brief is aan de minister meegedeeld dat de onderhandelingen tussen de Bank en GGz Curaçao over de zorgcontracten voor de periode 1 februari 2013 (de datum van inwerkingtreding van de LvBVZ) tot 31 december 2015 zijn vastgelopen en zijn de standpunten van beide partijen neergelegd, alsmede een voorstel voor door de minister te nemen beslissingen om de impasse te doorbreken. De minister heeft in de budgetbeschikking 2015 het standpunt van de Bank gevolgd, inhoudende dat het budget wordt vastgesteld uitgaande van de door de Bank vastgestelde gemiddelde productie van Klinika Capriles over de jaren 2010 tot en met 2012, verhoogd met 20% voor de door KJP verleende zorg.
5. Bij de heropeningsbrief van 21 april 2017 heeft het Hof de minister gevraagd toe te lichten waarom in de budgetbeschikking 2015 geen budget is toegekend voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014. Voorts heeft het Hof de minister verzocht toe te lichten wat de grondslag is voor het bij de berekening van de budgetten gehanteerde ligdagtarief voor de op grond van de LvBVZ te verlenen zorg.
6. Bij de brief van 15 mei 2017 heeft de minister verklaard dat hij het redelijk acht dat aan de budgetbeschikking 2015 terugwerkende kracht is toegekend tot 1 oktober 2014. Voor de periode 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014 is door appellanten gedeclareerd en hebben zij met toepassing van het Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 (hierna: het Landsbesluit 2001) betaald gekregen op basis van de staande afspraken met de Bank. Als aan de budgetbeschikking 2015 terugwerkende kracht was toegekend tot 1 februari 2013, had hij mogelijk beticht kunnen worden van schending van het rechtzekerheidsbeginsel, aldus de minister.
Voorts is op de voet van artikel 3, tweede lid, van het Landsbesluit 2001 in de daarbij behorende bijlage een ligdagtarief opgenomen voor Klinika Capriles (Ligdag all-in tarief: Tarief I: Naf 105,00/Tarief II: Naf 99,75). Voor het overige is in het Landsbesluit 2001 in tarieven voorzien die een grondslag bieden voor vaststelling van het budget.
7. In de brief van 12 juni 2017 stellen appellanten zich op het standpunt dat de minister de ingangsdatum van de budgetbeschikking 2015 eenzijdig, zonder motivering en zonder zich nader te informeren over de financiële gevolgen die dit voor Klinika Capriles heeft, heeft bepaald op 1 oktober 2014. Daarbij is de minister afgeweken van de brief van 9 mei 2014, waarin is vermeld dat is onderhandeld over de budgetperiode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015. Anders dan de minister stelt, heeft de Bank de door Klinika Capriles geleverde diensten in de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014 betaald op grond van een op 8 december 2007 tussen de Bank en Klinika Capriles gesloten en inmiddels geëindigde overeenkomst (bijlage B bij de brief van 12 juni 2017), welke betaling minder is dan op grond van de in de budgetbeschikking 2015 gehanteerde berekeningsmethode het geval zou zijn geweest.
Voorts heeft de minister voor het in het Landsbesluit 2001 opgenomen ligdagtarief teruggegrepen naar artikel 5 van het Landsbesluit toezicht op krankzinnigen 1961 (bijlage C bij de brief van 12 juni 2017) zonder daarbij de vraag te stellen of dit tarief zou moeten worden aangepast. Bovendien was bij Landsbesluit van 29 september 2000, no. 2, van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen (bijlage A bij de brief van 12 juni 2017) het ligdagtarief voor Klinika Capriles reeds aangepast naar NAf 278,00.
8. Naar het oordeel van het Hof heeft de minister ten onrechte in de budgetbeschikking 2015 geen budget toegekend voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014. Uit de brief van 9 mei 2014 die aan de budgetbeschikking 2015 ten grondslag is gelegd, blijkt dat de Bank met GGz Curaçao heeft onderhandeld over een budget voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015. Dit is door appellanten in de brief van 12 juni 2017 ook bevestigd. Het is daarom niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel (de rechtszekerheid van de Bank) indien in de budgetbeschikking 2015 ook een budget wordt vastgesteld voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014. Dat voor die periode al sprake zou zijn geweest van een definitieve afrekening, zoals de minister heeft betoogd, vindt in de gedingstukken geen steun.
9. Ter motivering van het bij de budgetbeschikking 2015 vastgestelde budget heeft de minister volstaan met te verwijzen naar de brief van 9 mei 2014, waarbij hij het in die brief neergelegde budgetvoorstel van de Bank heeft gevolgd. In de brief van 9 mei 2014 heeft GGz Curaçao echter betoogd dat en waarom het door de Bank voorgestelde budget ontoereikend is om de door Klinika Capriles en KJP te verlenen zorg te bekostigen. Daarbij heeft GGz Curaçao er onder meer op gewezen dat de voor Klinika Capriles wettelijk vastgestelde tarieven nooit zijn geïndexeerd en dat een budget dat gebaseerd is op gemiddelde productiecijfers over de jaren 2010 tot en met 2012 niet realistisch is, omdat de productie in 2012 fors hoger lag dan in 2010. Nu GGz Curaçao gemotiveerd heeft gesteld dat het door de Bank voorgestelde budget ontoereikend is, heeft de minister niet zonder nadere motivering het in de brief van 9 mei 2014 door de Bank ingenomen standpunt kunnen volgen. Daar komt bij dat in elk geval voorbij is gegaan aan de aanpassing van het ligdagtarief voor Klinika Capriles in 2000.
10. Doende hetgeen het Gerecht gelet op het in 8 en 9 door het Hof overwogene zou behoren te doen, zal het Hof het tegen de budgetbeschikking 2015 ingestelde beroep gegrond verklaren, de budgetbeschikking 2015 vernietigen en bepalen dat de minister met inachtneming van deze uitspraak op de voet van artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit 2001 voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015 een budget vaststelt ter dekking van de kosten van de ingevolge dit Landsbesluit door Klinika Capriles en KJP verleende zorg. Daarbij wijst het Hof erop dat uit het onder 7 aan het slot overwogene voortvloeit dat het vast te stellen ligdagtarief in elk geval niet lager mag zijn dan NAf 278,00.
Het hoger beroep in zaak nr. Lar 2016/77599
11. Appellanten betogen dat het Gerecht de budgetbeschikking 2016 reeds had moeten vernietigen omdat deze is gericht aan GGz Curaçao en de zorg wordt verleend door de zelfstandige stichtingen Klinika Capriles en KJP. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit 2001 kan de minister per zorginstelling een budget vaststellen. In dit geval zijn Klinika Capriles en KJP de zorgverleners. GGz Curaçao staat niet als medewerkende instelling bij de Bank geregistreerd. Alleen Klinika Capriles staat als medewerkende instelling ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van het Landsbesluit 2001. Het toekennen van een budget aan GGz Curaçao, zonder dat duidelijk is voor welk gedeelte de Bank zorg inkoopt bij Klinika Capriles en voor welk gedeelte bij KJP, is niet transparant en in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel, aldus appellanten.
11.1. Het Gerecht heeft overwogen en in hoger beroep is niet uitdrukkelijk bestreden dat GGz Curaçao verantwoordelijk is voor het waarborgen van de samenhang in het zorgaanbod door Klinika Capriles en KJP en ten tijde van het nemen van de budgetbeschikking 2016 alleen Klinika Capriles een voor bekostiging in aanmerking komende medewerkende instelling was als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Landsbesluit 2001. In dit verband heeft het Gerecht gewezen op hetgeen daarover staat vermeld op pagina 21 van de "Rapportage inzake financiële analyse Capriles kliniek" (hierna: de rapportage), gedateerd 30 september 2015, die op verzoek van de minister is opgesteld door de Stichting Overheidsaccountantsbureau. Op pagina 21 van de rapportage is vermeld dat KJP functioneert als afdeling binnen Klinika Capriles en de verantwoording van KJP onderdeel is van de verantwoording van Klinika Capriles omdat er nog geen aparte bekostiging voor KJP is vanuit de overheid/de Bank. In november 2012 is door de toenmalige minister een vergunning verstrekt voor het exploiteren van een zorginstelling gericht op kinder- en jeugdpsychiatrie, echter zonder voor bekostiging voor deze instelling te formaliseren. Momenteel wordt, aldus de rapportage, door de Bank het budget voor Klinika Capriles iets verhoogd, teneinde de kosten voor de activiteiten van KJP te dekken.
11.2. In aanmerking genomen de door appellanten gekozen organisatiestructuur heeft het Gerecht terecht geen grond gevonden om de budgetbeschikking 2016 te vernietigen omdat deze is gericht aan GGz Curaçao en niet aan de medewerkende instelling Klinika Capriles. Daarbij neemt het Hof voorts in aanmerking dat de budgetbeschikking 2016 vermeldt dat het budget de kosten omvat van de door Klinika Capriles en KJP te leveren zorg. Voorts heeft het Gerecht terecht geen grond gevonden om de budgetbeschikking 2016 te vernietigen omdat niet duidelijk is welk gedeelte van het budget is toegekend voor de door KJP te leveren zorg. KJP was ten tijde van het nemen van de budgetbeschikking 2016 immers geen medewerkende instelling als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Landsbesluit 2001 maar functioneerde als afdeling binnen Klinika Capriles en kon derhalve geen aanspraak maken op een eigen budget. Dat de minister niettemin bij de vaststelling van het budget voor Klinika Capriles rekening heeft gehouden met de zorg die door KJP wordt geleverd, laat onverlet dat het gehele budget is vastgesteld voor de door de medewerkende instelling Klinika Capriles te leveren zorg.
Het betoog faalt.
12. Voorts heeft het Gerecht overwogen dat de minister bij de vaststelling van de budgetbeschikking 2016 in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de door de Bank vastgestelde gemiddelde historische productie van Klinika Capriles over de jaren 2010 tot en met 2012, verhoogd met 20% voor de verrichtingen van KJP. Daarmee heeft de minister het standpunt van de Bank gevolgd, zoals kenbaar uit de brief van 9 mei 2014, en die ook aan de budgetbeschikking 2015 ten grondslag is gelegd. De stelling van appellanten dat uit hun exploitatietekorten over de jaren 2013 en 2014 blijkt dat het toegekende budget redelijkerwijs niet toereikend is, miskent dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van appellanten is hun bedrijfsvoering af te stemmen op de toegekende middelen. Uit de aanbevelingen gedaan in de rapportage volgt weliswaar ook dat op termijn de budgettering gebaseerd op historische kosten en prijzen zou moeten worden losgelaten, maar het Gerecht ziet daarin geen grond voor het oordeel dat dit reeds bij de budgetbeschikking 2016 diende te gebeuren, voordat een verbetertraject voor GGz Curaçao, zoals daarvan blijkt uit een brief van de minister aan Oostburg van 26 november 2015, is geïmplementeerd.
12. Appellanten betogen dat het Gerecht door aldus te overwegen eraan is voorbijgegaan dat de brief van 9 mei 2014 ziet op de budgetperiode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015 en een verzoek van de adjunct‑directeur van de Bank en Oostburg om een onderhoud met de minister bevat, waarna de minister zou worden verzocht tot een beslissing te komen over het budget voor de in die brief genoemde periode. Dit betekent ook dat het in artikel 2, tweede lid, van het Landsbesluit 2001 voorgeschreven overleg niet heeft plaatsgevonden. Voorts stellen appellanten dat het gebruikelijke zorgniveau en zorgvolume niet verleend kan worden met het in de budgetbeschikking 2016 vastgestelde budget. Duidelijk moet zijn hoe het budget is opgebouwd en welke producten op basis van zorginhoudelijke uitgangspunten moeten worden geleverd, aldus appellanten.
13.1. Uit de budgetbeschikking 2016 blijkt niet hoe de minister het vastgestelde budget voor 2016 heeft opgebouwd en hoe dit budget zich verhoudt tot het door Klinika Capriles te verlenen zorgniveau en zorgvolume. De brief van 9 mei 2014 is niet als motivering aan de budgetbeschikking 2016 ten grondslag gelegd en biedt voor de vaststelling van dit budget ook onvoldoende grondslag, reeds omdat deze brief ziet op de budgetperiode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015. Voorts heeft de minister zich in de budgetbeschikking 2016 evenmin op het standpunt gesteld dat de budgettering gebaseerd op historische kosten en prijzen eerst wordt losgelaten nadat een verbetertraject voor GGz Curaçao is geïmplementeerd. Het Gerecht heeft gelet hierop ten onrechte geen grond gevonden om de budgetbeschikking 2016 te vernietigen.
Het betoog slaagt.
14. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbende op zaak Lar 2016/77599 is eveneens gegrond. Het Hof zal de uitspraak ook in zoverre vernietigen. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het tegen de budgetbeschikking 2016 ingestelde beroep gegrond verklaren, de budgetbeschikking 2016 vernietigen en bepalen dat de minister met inachtneming van deze uitspraak op de voet van artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit 2001 voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een budget vaststelt ter dekking van de kosten van de ingevolge dit Landsbesluit door Klinika Capriles en KJP verleende zorg.
14. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 26 oktober 2016 in zaken nrs. Lar 2015/74994 en 2016/77599;
III.
verklaartde in die zaken ingestelde beroepen
gegrond;
IV.
vernietigtde onderscheiden besluiten van de minister van Gezondheid, Natuur en Milieu van 8 december 2014, no. 2014/051630, en 18 januari 2016, no. 2015/061515;
V.
bepaaltdat de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beschikkingen neemt inzake de budgettering van de door de Stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Dr. David Ricardo Capriles en de Stichting Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie te verlenen zorg voor de perioden van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2015 en van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
VI.
veroordeeltde minister van Gezondheid, Milieu en Natuur tot vergoeding aan de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Curaçao, de Stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Dr. David Ricardo Capriles en
de Stichting Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf 2.800,- (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur aan de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Curaçao, de Stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Dr. David Ricardo Capriles en de Stichting Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf 450,- (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017
Verzonden: 3 oktober 2017
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 16
1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
4. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
Artikel 35
De behandeling van een beroepschrift in een openbare zitting kan met toestemming van alle partijen achterwege blijven.
Artikel 48
1. Als na de sluiting van de behandeling ter zitting blijkt dat de behandeling van de zaak niet volledig is geweest, kan de behandeling ter zitting en zo nodig het vooronderzoek worden heropend. In dat geval zijn de paragrafen 5 tot en met 8 van dit hoofdstuk van toepassing.
2. De griffier doet van de heropening terstond mededeling aan alle partijen.
Artikel 78
2. Indien het Gerecht zich onbevoegd of het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en het Hof deze uitspraak vernietigd, kan het Hof het beroep ter verdere behandeling terugwijzen naar het Gerecht, dan wel de zaak zelf afdoen.

Landsbesluit toezicht op krankzinnigen

Artikel 5
1. De verpleeggelden voor de inrichting bedragen per dag f 105,- (honderd en vijf gulden).
2. Met uitsluiting van alle andere kosten zijn in de verpleeggelden begrepen:
a. verpleging en verzorging in de inrichting, alsmede de voeding der patiënten;
b. geneeskundige behandeling, voor zover deze wordt verstrekt door geneeskundigen, verbonden aan de inrichting of door hun vervangers;
c. genees- en verbandmiddelen, voorgeschreven door geneeskundigen verbonden aan de inrichting of door hun vervangers.

Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001

Artikel 1
In dit landsbesluit wordt verstaan onder:
a. Bank : de Sociale Verzekeringsbank;
b. (…)
c. medewerkende: de persoon, onderscheidenlijk instelling, die zich, op uitnodiging van de Directeur van de Bank, overeenkomstig het daaromtrent bepaalde, schriftelijk bereid heeft verklaard tot medewerking aan de bij de Landsverordening Ziekteverzekering en de Landsverordening Ongevallenverzekering geregelde verzekeringen in een bepaald eilandgebied en als zodanig in het register is ingeschreven;
d. register: het register waarin de Directeur van de Bank krachtens de Regeling Medewerking aan Sociale Verzekeringen 1960 P.B. 1960, no. 22) de namen en verdere gegevens van alle medewerkenden doet inschrijven;
(…).
Artikel 3
2. De tarieven die van toepassing zijn op medewerkenden, zijn in de tabellen, opgenomen in de bij dit landsbesluit behorende bijlage, geregeld. De desbetreffende tabellen zijn ingedeeld in twee kolommen.
Artikel 23
1. De minister kan, gehoord de Bank, voor ten minste één jaar per zorginstelling of per zorgverlener een budget vaststellen ter dekking van de kosten van de ingevolge dit landsbesluit door die instelling of zorgverlener te verlenen zorg.
2. De Bank overlegt met een medewerkende of groep medewerkenden ten aanzien van een vast te stellen budget, bedoeld in het eerste lid, alvorens de minister van haar oordeel in kennis te stellen.
3. Bij ministeriële beschikking met algemene werking kunnen regels worden gesteld:
a. met betrekking de termijn of termijnen waarbinnen de Bank gelden beschikbaar moet stellen aan de medewerkende;
b. voor de gevallen dat de werkelijk door de medewerkende gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, hoger of lager zijn dan het vastgestelde budget.

Landsverordening Basisverzekering Ziektekosten

Artikel 7.5
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld met betrekking tot de door zorgaanbieders voor verleende zorg in rekening te brengen tarieven.
Artikel 12.6
3. Zolang ter zake geen voorzieningen krachtens deze landsverordening zijn getroffen, behoudt In afwijking van artikel 7.5, eerste lid, het Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 zijn geldigheid.