ECLI:NL:OGHACMB:2017:118

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
AR 67446 - H 150/16 en H 150A/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boedelscheiding en pensioenverdeling in het kader van echtscheiding met aandacht voor redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De zaak is gestart door [de vrouw], die oorspronkelijk eiseres was, en [de man], die oorspronkelijk gedaagde was. De partijen zijn in deze procedure betrokken bij een geschil over de verdeling van pensioenrechten en andere activa na hun echtscheiding. Het Hof heeft in een tussenvonnis van 10 januari 2017 geoordeeld dat [de man] onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te nemen dat hij erop mocht vertrouwen dat [de vrouw] geen verdelingsvordering zou instellen. Dit oordeel werd bevestigd in het vonnis van 24 oktober 2017, waarin het Hof de pensioenuitkering als voorwaardelijke vorderingsrechten beschouwde die vóór de ontbinding van het huwelijk zijn opgebouwd, ondanks het ontbreken van premiebetalingen. Het Hof oordeelde dat de volledige pensioenuitkering in beginsel gelijkelijk verdeeld diende te worden tussen de partijen, waarbij [de vrouw] recht had op de helft van de uitkering. De verdeling van de activa, waaronder de woning, werd ook besproken, waarbij het Hof rekening hield met de redelijkheid en billijkheid in de financiële situatie van beide partijen. Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akten van beide partijen, waarbij zij hun financiële situatie in kaart moeten brengen. De beslissing van het Hof benadrukt de noodzaak om bij de verdeling van pensioenrechten en andere activa rekening te houden met de belangen van beide partijen, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 67446 - H 150/16 en H 150A/16
Uitspraak: 24 oktober 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE MAN],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E. Kleist,
tegen
[DE VROUW],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. S.N.E. Inderson.
De partijen worden hierna [de man] en [de vrouw] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 10 januari 2017 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen. Op 30 mei 2017 hebben beide partijen een akte ingediend. Aan de akte van [de vrouw] zijn producties gehecht. Daarover heeft [de man] zich uitgelaten bij akte van 12 september 2017. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis heeft het Hof geoordeeld dat [de man] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat hij erop mocht vertrouwen dat [de vrouw] geen verdelingsvordering zou instellen. Het Hof ziet geen aanleiding van dit oordeel terug te komen. De enkele omstandigheid dat [de vrouw] niet gelijktijdig met het echtscheidingsverzoek heeft verzocht om verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, is van onvoldoende gewicht om een ander oordeel te kunnen rechtvaardigen dan reeds is gegeven. Voor het overige heeft het Hof de argumenten van [de man] reeds besproken, of worden ze als tardief terzijde gelaten.
2.2
In het tussenvonnis heeft het Hof in verband met de pensioenuitkering geoordeeld dat sprake is van rechten die op het tijdstip van de ontbinding reeds bestonden als voorwaardelijke vorderingsrechten. Met andere woorden: die rechten zijn vóór het tijdstip van de ontbinding opgebouwd. Zij zijn weliswaar niet opgebouwd door middel van premiebetaling, maar zij zijn wel opgebouwd doordat [de man] gedurende een periode vóór het tijdstip van de ontbinding (dus vóór 28 oktober 1997) voldeed aan de voorwaarden als bedoeld in de circulaire van 7 april 1981, terwijl ook die circulaire vóór 28 oktober 1997 is uitgebracht. Ook moet, zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, worden aangenomen dat sprake is van een "niet te verwaarlozen band" met [de vrouw] als bedoeld in HR 27 november 1981, NJ 1982/503 (Boon/Van Loon), op dezelfde voet als er geweest zou zijn indien gedurende het huwelijk (of voordien) premie was betaald voor de opbouw van pensioenaaspraken.
Ook de aanspraken die vóór de aanvang van het huwelijk zijn opgebouwd (in dit geval: in de periode van 1 november 1976 tot 11 december 1982) vallen in de huwelijksgoederengemeenschap en dienen in beginsel te worden verdeeld.
Aldus dient van de volledige pensioenuitkering in beginsel de helft te worden toebedeeld aan [de vrouw].
De maandelijkse uitkering van [de man] bedraagt:
(NAf 1.680,- + NAf 4.068,-) /12 = NAf 479,-.
Hiervan moet in beginsel de helft aan [de vrouw] worden toebedeeld, dit is
NAf 239,50.
Indien de hoogte van de uitkering bij wijze van pensioen en/of de duurtetoeslag voor [de man] wijzigt, dient ook het aan [de vrouw] toe te bedelen bedrag te wijzigen, zodanig dat de helft van de (gewijzigde) uitkering inclusief toeslag aan haar toekomt.
2.3
Samengevat zou het voorgaande uitkomen op de volgende verdeling:
a. de woning wordt toebedeeld aan [de man]. Daarbij wordt hij veroordeeld een overbedelingsvergoeding van NAF 50.000,00 aan [de vrouw] te betalen;
b. de vordering van [de vrouw] tot veroordeling van [de man] tot betaling van een gebruiksvergoeding wordt afgewezen;
c. de uitkering bij wijze van pensioen inclusief duurtetoeslag wordt aldus verdeeld dat [de man] wordt veroordeeld tot maandelijkse afdracht aan [de vrouw] van de helft van de door hem te ontvangen uitkering bij wijze van pensioen inclusief duurtetoeslag. Daarbij wordt hij ook veroordeeld tot afdracht aan [de vrouw] van de helft van de reeds sinds 1 januari 2013 door hem ontvangen uitkering bij wijze van pensioen inclusief duurtetoeslag.
2.4
De maatstaf uit het hiervoor genoemde arrest Boon/Van Loon laat de rechter een grote mate van vrijheid bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre verrekening van pensioenrechten in een bepaald geval dient plaats te vinden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen, gelet op de omstandigheden van het geval, meebrengen dat verrekening van pensioenrechten achterwege blijft (HR 13 juni 2014, NJ 2014/311, ECLI:NL:HR:2014:1402).
Ook voor het overige dient bij de verdeling naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen (art. 3:185 lid 1 BW). Zo nodig kan de rechter bepalen dat degene die overbedeeld wordt, de overwaarde geheel of ten dele in termijnen mag voldoen (art. 3:185 lid 3 BW).
2.5
Het komt het Hof voorshands redelijk voor dat een zodanige verdeling dient plaats te hebben dat het voor de man mogelijk is de woning te blijven bewonen. Dit lijkt voorshands niet mogelijk te zijn als de man thans veroordeeld zou worden tot afdracht van de helft van zijn pensioenuitkering plus betaling ineens van een overbedelingsvergoeding van NAF 50.000,00 plus betaling ineens van een bedrag wegens reeds ontvangen en onverdeeld gebleven pensioenuitkering. De hiervoor in rov. 2.3 samengevat weergegeven verdeling lijkt dus in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Om dit nader te kunnen beoordelen, wenst het Hof te worden geïnformeerd over de mogelijkheden van de man om een hypotheek op de woning te nemen, de woning gedeeltelijk te verhuren of andere bronnen van inkomsten of vermogen aan te boren of te verwerven. Hierbij dient ook inzicht te worden verschaft in de vraag welk bedrag de man maandelijks in redelijkheid kan missen. Ook de financiële situatie en mogelijkheden van de vrouw zijn van belang (zie opnieuw HR 13 juni 2014, NJ 2014/311, ECLI:NL:HR:2014:1402, waarin werd meegewogen dat in die zaak van de vrouw verwacht mocht worden dat zij haar verdiencapaciteit zou benutten).
Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor gelijktijdige akten aan beide zijden, waarop desgewenst later gelijktijdig bij antwoordakte gereageerd kan worden. Partijen dienen in elk geval hun eigen financiële situatie in kaart te brengen en zij kunnen zich ook uitlaten over de financiële situatie van de wederpartij.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 november 2017 voor gelijktijdige akte aan beide zijden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, J. de Boer en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.