Uitspraak
[GEÏNTIMEERDE 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De appellant, een rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat op 17 februari 2016 werd uitgesproken. De appellant vorderde betaling van ruim US$ 11 miljoen van de geïntimeerden, die betrokken waren bij een timeshareproject in Aruba. De zaak draait om de vraag of de Arubaanse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, gezien de internationale context van de partijen en de betrokken vennootschappen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de Arubaanse rechter bevoegd is, omdat de verbintenis uit overeenkomst in Aruba moet worden uitgevoerd. De appellant heeft betoogd dat hij recht heeft op 49% van de netto-opbrengst van de verkoop van aandelen in vennootschappen die betrokken zijn bij het timeshareproject. Het Gerecht in eerste aanleg had zich onbevoegd verklaard, maar het Hof heeft deze beslissing vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.
Daarnaast is er een reconventionele vordering van een van de geïntimeerden, die betaling van een lening van US$ 3 miljoen vordert. De appellant heeft verweer gevoerd, onder andere op basis van verjaring. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellant in de gelegenheid moet worden gesteld om bewijs te leveren voor zijn verweer. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.