ECLI:NL:OGHACMB:2017:101

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
KG 67/16 - ghis 81392 - H 362/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering spaarverzekering na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de vrouw] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) dat op 22 juli 2016 is uitgesproken. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een kort geding waarin de man gemachtigd werd om namens de vrouw een beleggingsverzekering bij Ennia Caribe Leven N.V. aan te schrijven voor uitkering. De vrouw heeft drie grieven ingediend, waaronder de stelling dat de man geen spoedeisend belang heeft bij de toegewezen voorzieningen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de man wel degelijk een spoedeisend belang heeft, vooral gezien zijn medische omstandigheden. De tweede grief van de vrouw, dat de eerste rechter buiten de grenzen van het gevorderde is getreden, werd ook verworpen. Het Hof concludeert dat de voorzieningen binnen het raamwerk van de vordering vallen en dat de man in zijn vordering is tegemoetgekomen. De derde grief, die betrekking heeft op de toepasselijkheid van het recht van Sint Maarten, faalt eveneens, omdat dit voor de beslissing van het Hof niet relevant is. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 67/16 - ghis 81392 - H 362/16
Uitspraak: 1 september 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. B.Ph.C. de Jong en E.A. Jansen,
tegen
[de man],
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt.
De partijen worden hierna [de vrouw] en [de man] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 11 augustus 2016 is [de vrouw] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 22 juli 2016 in kort geding uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
(verder: GEA).
1.2
Bij op 12 augustus 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [de vrouw] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [de man] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [de man] in de proceskosten, met rente.
1.3
Op 12 augustus 2016 heeft [de vrouw] gevorderd dat het Hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen. Bij vonnis van
8 september 2016 heeft het Hof deze vordering afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft [de man] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [de vrouw] in de proceskosten in hoger beroep.
1.5
Op 3 februari 2017 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
In dit kort geding kan worden uitgegaan van het volgende. [de man] en [de vrouw] zijn met elkaar getrouwd geweest in gemeenschap van goederen.
In 2011 zijn zij gescheiden. Tot de ontbonden gemeenschap behoort een beleggingsverzekering, op naam van [de vrouw] afgesloten bij
Ennia Caribe Leven N.V. (hierna: Ennia).
2.2
In het bestreden vonnis heeft het GEA, uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven:
a. [de man] gemachtigd om namens [de vrouw] Ennia aan te schrijven om binnen veertien dagen de waarde van de verzekering uit te keren door middel van overschrijving op de derdenrekening van mr. Groeneveldt;
b. [de man] gemachtigd om, indien Ennia niet tot uitkering overgaat, namens [de vrouw] Ennia in rechte te betrekken;
c. bepaald dat [de man] en [de vrouw], indien Ennia heeft uitgekeerd, pas over het uitgekeerde bedrag mogen beschikken na wederzijdse instemming dan wel na toestemming van het GEA.
Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.3
Grief 1 strekt ten betoge dat [de man] geen spoedeisend belang heeft bij de toegewezen voorzieningen.
2.4
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokken partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
2.5
Zoals ook volgt uit hetgeen het Hof in het vonnis van 8 september 2016 heeft overwogen, heeft [de man] een redelijk belang bij hetgeen is toegewezen, namelijk dat, zodra Ennia tot uitkering op de derdenrekening van
mr. Groeneveldt zal zijn overgegaan, partijen niet langer afhankelijk zullen zijn van Ennia. Dat bevordert dat zodra duidelijk zal zijn wat er in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met het uitgekeerde bedrag moet gebeuren, daaraan daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven. Daar komt bij dat [de man] (in elk geval bij memorie van antwoord) heeft aangevoerd dat hij wegens medische omstandigheden een spoedeisend belang heeft bij ontvangst van zijn deel van de uitkering (waarbij overschrijving op de derdenrekening van mr. Groeneveldt een eerste stap is). Daarop is [de vrouw] niet ingegaan. Het Hof acht dat daarom voldoende aannemelijk.
Zoals eveneens volgt uit hetgeen het Hof in het vonnis van 8 september 2016 heeft overwogen, valt niet in te zien dat enig belang van [de vrouw] wordt geschaad door de beslissing van de eerste rechter.
Het beroep van [de vrouw] op het ontbreken van spoedeisend belang dient daarom te worden verworpen. De grief faalt.
2.6
De tweede grief betoogt dat de eerste rechter buiten de grenzen van het gevorderde is getreden.
Gelezen in het licht van het inleidend verzoekschrift als geheel, en zoals kennelijk toegelicht ter zitting in eerste aanleg (zie rov. 4.6 van het bestreden vonnis) dient de vordering van [de man] aldus te worden uitgelegd dat deze (subsidiair) ertoe strekt dat [de vrouw] eraan meewerkt dat verdeling van de verzekeringspolis niet langer afhankelijk zal zijn van Ennia. Het GEA heeft de vordering niet geheel toegewezen (het heeft immers geen wijze van verdeling van de verzekeringspolis bepaald), maar het is wel tegemoetgekomen aan die subsidiaire strekking van de vordering door [de man] te machtigen mede namens [de vrouw] Ennia aan te schrijven en zo nodig in rechte te betrekken.
De getroffen voorzieningen vallen binnen het raamwerk van de vordering. Bovendien heeft [de man] in hoger beroep geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, zodat hetgeen door het GEA toegewezen is, binnen de grenzen van het gevorderde in hoger beroep valt.
De grief heeft geen succes.
2.7
De derde grief is gericht tegen de overweging van het GEA dat het recht van Sint Maarten van toepassing is op dit geval.
De grief faalt bij gebrek aan belang, want voor de vraag of het bestreden vonnis in stand moet blijven, is niet van belang welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De getroffen voorziening strekt er immers slechts toe te bewerkstelligen dat verdeling niet langer afhankelijk zal zijn van de medewerking van Ennia. Het GEA heeft uitdrukkelijk in het midden gelaten hoe de opbrengst moet worden verdeeld (zie opnieuw rov. 4.6 van het bestreden vonnis) en kon dat ook in het midden laten. Indien het antwoord op die vraag complex is, omdat daarop het recht van Guyana van toepassing is, zoals [de vrouw] heeft betoogd, is dat dus geen reden om het bestreden vonnis te vernietigen.
2.8
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Nu partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten in hoger beroep (inclusief de kosten in verband met het schorsingsverzoek) worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en K.A.M. Lasten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 1 september 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.