ECLI:NL:OGHACMB:2017:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
AR 72821/15 - H 52/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure na ontbinding van woningbouwopdracht

In deze zaak gaat het om een schadestaatprocedure die volgt op een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 20 januari 2014. De stichting Fundashon Kas Popular (FKP) heeft een opdracht gegeven aan A-Jon Bouwbedrijf N.V. voor de bouw van 24 woningen in Curaçao. De woningen zouden op 5 mei 2011 worden opgeleverd, maar op die datum waren ze nog niet afgebouwd. A-Jon Bouwbedrijf heeft de bouwplaats in september 2011 verlaten, waarna FKP het werk door derden heeft laten voltooien. A-Jon Bouwbedrijf heeft FKP aangeklaagd voor schadevergoeding wegens wanprestatie.

In de hoofdzaak heeft het GEA geoordeeld dat FKP aansprakelijk is voor de schade die A-Jon Bouwbedrijf heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. In deze schadestaatprocedure heeft het GEA de schade begroot op NAf 379.251,28, vermeerderd met rente en kosten. FKP heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, waarbij zij onder andere betoogt dat de schade niet meer kan bedragen dan hetgeen zij eerder had aangeboden en dat er geen rekening is gehouden met kosten die A-Jon Bouwbedrijf heeft bespaard.

Het Hof heeft de grieven van FKP verworpen en geoordeeld dat de schadevergoeding moet worden aangepast op basis van een minderwerkopdracht die FKP heeft verstrekt. Het Hof heeft het vonnis van het GEA vernietigd en FKP veroordeeld tot betaling van NAf 325.292,74, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 10 januari 2017.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 72821/15 - H 52/16
Uitspraak: 10 januari 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de stichting
FUNDASHON KAS POPULAR,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
A-JON BOUWBEDRIJF N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter.
De partijen worden hierna FKP en A-Jon Bouwbedrijf genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 16 november 2015 is FKP in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 5 oktober 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 21 december 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft FKP vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en het tegen haar toegewezen bedrag zal verminderen, met veroordeling van A-Jon Bouwbedrijf in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft A-Jon Bouwbedrijf de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, kosten rechtens.
1.4
Op 16 augustus 2016 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Aan die van A-Jon Bouwbedrijf zijn producties gehecht. Bij akte van 25 oktober 2016 heeft FKP zich over die producties uitgelaten.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Deze schadestaatprocedure is een vervolg op de hoofdzaak met zaaknummer AR 62329/13. In de hoofdzaak heeft het GEA op 20 januari 2014 vonnis gewezen. Hetgeen in dat vonnis als vaststaand is aangenomen, dient thans tot uitgangspunt. Kort gezegd betreft dat het volgende.
Bij overeenkomst van 30 januari 2010 heeft FKP aan A-Jon Bouwbedrijf opdracht gegeven tot de bouw van 24 woningen te Parke Brakapoti in Curaçao.
Partijen zijn nader overeengekomen dat de woningen op 5 mei 2011 zouden worden opgeleverd. Op die datum waren zij nog niet afgebouwd.
In september 2011 heeft A-Jon Bouwbedrijf de bouwplaats verlaten.
Bij brief van 4 oktober 2011 heeft FKP aan A-Jon Bouwbedrijf bericht dat zij het werk door derden zal laten voltooien. Bij brief van 6 oktober 2011 heeft
A-Jon Bouwbedrijf bericht dat sprake is van wanprestatie zijdens FKP en dat A-Jon Bouwbedrijf haar in gebreke stelt en aanspraak maakt op schadevergoeding. FKP heeft het werk door derden laten voltooien.
2.2
In de hoofdzaak heeft A-Jon Bouwbedrijf een verklaring voor recht en schadevergoeding, op te maken bij staat, gevorderd. Het GEA heeft voor recht verklaard dat FKP aansprakelijk is voor de door A-Jon Bouwbedrijf geleden schade, voor zover die veroorzaakt is door de door FKP gepleegde wanprestatie en de ontbinding van de overeenkomst door A-Jon Bouwbedrijf als gevolg daarvan.
2.3
In deze schadestaatprocedure heeft het GEA de schade begroot op
NAf 379.251,28, vermeerderd met rente en kosten.
2.4
Met grief 1 betoogt FKP onder meer, naar het Hof begrijpt, dat de schade van A-Jon Bouwbedrijf niet meer kan bedragen dan hetgeen FKP volgens de redenering van het GEA in rov. 4.4 en 4.5 van het vonnis van 20 januari 2014 weigerde te vergoeden, d.w.z. de schade die A-Jon Bouwbedrijf ten tijde van die weigering wegens vertraging had geleden, minus de vergoeding die FKP daarvoor had aangeboden.
2.5
De grief faalt in zoverre. In het bedoelde vonnis in de hoofdzaak heeft het GEA in het dictum tot uitdrukking gebracht dat FKP de schade dient te vergoeden die A-Jon Bouwbedrijf als gevolg van de ontbinding heeft geleden. Dat betreft alle schade die veroorzaakt is doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgehad (zie
art. 6:277 lid 1 BW).
2.6
Voorts betoogt FKP met grief 1 dat in het bestreden vonnis ten onrechte geen rekening is gehouden met kosten die A-Jon Bouwbedrijf bespaard heeft.
Bij pleidooi in eerste aanleg heeft A-Jon Bouwbedrijf bestreden dat zij kosten heeft bespaard (p. 2, onderaan en p. 3, bovenaan van de pleitnota). Zoals zij heeft gesteld, moet worden aangenomen dat indien wederzijdse nakoming zou hebben plaatsgehad, A-Jon Bouwbedrijf niet langer dan tot 5 mei 2011 op de bouwplaats aanwezig zou zijn geweest. In werkelijkheid is zij langer op de bouwplaats aanwezig geweest. In dat licht is de stelling van FP dat
A-Jon Bouwbedrijf kosten heeft bespaard, onvoldoende onderbouwd.
Voor zover FKP bedoelt te betogen dat er in de vierde maand slechts één werknemer op de bouwplaats aanwezig was, verwijst het Hof naar rov. 4.6 van het bestreden vonnis, waar dat betoog (als niet ter zake doende) is verworpen. Het Hof verenigt zich met die verwerping.
De grief moet dus ook in zoverre verworpen worden.
2.7
Voor zover de grieven 2 tot en met 5 hetzelfde betogen als grief 1, delen zij het lot van die grief. Voor het overige betogen zij kennelijk niet anders dan hetgeen als toelichting onder grief 5 is opgenomen.
2.8
Die toelichting houdt onder meer in dat in het bestreden vonnis ten onrechte geen rekening gehouden is met twee nader overeengekomen wijzigingen.
2.8.1
De eerste wijziging houdt in dat FKP op 7 februari 2011 een minderwerkopdracht heeft verstrekt wegens het niet doorgaan van de bouw van drie woningen (kavels 6, 7 en 8). In plaats daarvan kreeg A-Jon Bouwbedrijf opdracht om drie andere woningen te bouwen (kavels 21, 30 en 66). De totale aanneemsom voor de drie eerstbedoelde woningen is echter hoger dan die voor de drie laatstbedoelde woningen. Het verschil bedraagt:
NAf 573.232,50 - NAf 356.095,50 = NAf 217.137,00.
Het toegewezen bedrag wegens staartkosten moet hieraan worden aangepast, aldus FKP.
2.8.2
A-Jon Bouwbedrijf heeft betwist dat sprake is van een minderwerkopdracht. Deze ongemotiveerde betwisting wordt in het licht van het gemotiveerde en met bewijsstukken onderbouwde betoog van FKP gepasseerd.
2.8.3
A-Jon Bouwbedrijf heeft voorts betoogd dat met deze minderwerkopdracht reeds rekening is gehouden in de vordering, die gebaseerd is op het bouwverslag van 9 september 2011. Inderdaad treft het Hof daar onder 9.7.2 de omschrijving "Minderwerk 04-02-2011 573.232,50" aan.
Dat wil echter niet zonder meer zeggen dat met het minderwerk rekening is gehouden in de vordering. De vordering gaat immers uit van een onverminderde aanneemsom van NAf 3.223.680,00. Het betoog is niet nader onderbouwd en faalt daarom.
2.8.4
A-Jon Bouwbedrijf heeft verder betoogd dat correctie in verband met deze minderwerkopdracht strijdig zou zijn met maatstaven van redelijkheid en billijkheid, omdat zij ook andere schade heeft geleden die zij niet heeft opgevoerd, aangezien die moeilijk te begroten is. Ook dit betoog faalt. Met niet opgevoerde schadeposten behoeft het Hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rekening te houden bij het begroten van de wel opgevoerde schadeposten.
2.8.5
Aldus moet deze minderwerkopdracht tot een correctie van het toewijsbare bedrag leiden.
2.9.1
De tweede door FKP bedoelde nader overeengekomen wijziging houdt in dat blijkens een brief van 20 of 26 april 2011 een wijziging is aangebracht, in die zin dat geen woningen zullen worden gebouwd op kavels 74 en 82, maar in plaats daarvan op kavels 51 en 47.
2.9.2
Deze wijziging behoort echter niet tot aanpassing van het toewijsbare bedrag te leiden. De totale aanneemsom voor de woningen op de nieuwe locaties was immers even hoog als die voor de woningen op de oude locaties. De omstandigheden dat de locaties zijn gewijzigd en dat ter administratieve afhandeling in dat verband een aparte opdrachtbrief zou worden opgesteld en ook apart gefactureerd diende te worden, zijn onvoldoende voor het oordeel dat bij de begroting van de schade van A-Jon Bouwbedrijf rekening moet worden gehouden met deze wijziging.
2.1
Verder houdt de toelichting onder grief 5 in dat in het bestreden vonnis ten onrechte geen rekening gehouden is met een betaling van FKP van
NAf 121.302.00 in mei 2011, betreffende bouwplaatskosten van juni, juli en augustus 2011.
Dit betoog wordt verworpen. Indien FKP dit niet had betaald, had
A-Jon Bouwbedrijf als schadepost B naast de bouwplaatskosten over de maand september 2011 ook de bouwplaatskosten over de maanden juni, juli en augustus 2011 kunnen vorderen als schade als gevolg van de ontbinding. Dat was dan ook toewijsbaar geweest. Nu dat niet is gevorderd of toegewezen, is met de betaling reeds rekening gehouden.
2.11
De hiervoor in rov. 2.8.5 bedoelde correctie moet als volgt worden berekend.
a. Verschil in aanneemsom als bedoeld in rov. 2.8.1: NAf 217.137,00.
b. In die aanneemsom zijn de volgende opslagen verwerkt (teruggerekend op dezelfde wijze als in productie G bij inleidend verzoekschrift):
Kale kosten (materiaal en loon) NAf 163.178,45
Bouwplaatskosten ad 12% 19.581,41
-------------------- +
NAf 182.759,86
Algemene kosten ad 9% 16.448,39
-------------------- +
NAf 199.208,25
Winst en risico ad 9% 17.928,74
-------------------- +
Aanneemsom NAf 217.137,00
c. Deze opslagen bedragen in totaal:
Bouwplaatskosten NAf 19.581,51
Algemene kosten 16.448,39
Winst en risico 17.928,74
-------------------- +
Totale opslagen NAF 53.958,54
d. Met dat totaalbedrag moet het toewijsbare bedrag worden gecorrigeerd.
Dit resulteert in: NAf 379.251,28 - NAf 53.958,54 = NAf 325.292,74.
2.12
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het vonnis waarvan beroep dient te worden aangepast. Omwille van de overzichtelijkheid zal het worden vernietigd en zullen nieuwe dicta worden uitgesproken. In eerste aanleg is FKP terecht in de proceskosten veroordeeld. In hoger beroep worden partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. De kosten van het hoger beroep zullen daarom worden gecorrigeerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt FKP tot betaling van NAf 325.292,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2011;
veroordeelt FKP in de proceskosten van de eerste aanleg, aan de zijde van
A-Jon Bouwbedrijf gevallen en tot op heden begroot op NAf 12.411,00;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 10 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.