Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
1 miljoen gulden niet zijn bijgeschreven op de desbetreffende bankrekeningen.
3.De beoordeling
NAf 442,26 aan betekeningskosten.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de appellante, een medewerkster van Girobank, op staande voet is ontslagen. De appellante was werkzaam als branchemanager en heeft stortingen van klanten in ontvangst genomen zonder dat een andere bankmedewerker aanwezig was. Dit leidde tot het ontslag op staande voet, omdat de bank stelde dat de appellante zich niet aan de geldende procedures had gehouden. De appellante heeft in hoger beroep gevorderd dat het Hof het vonnis van de eerste rechter zou vernietigen en haar vorderingen zou toewijzen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de feiten die door het Gerecht in eerste aanleg zijn vastgesteld, niet zijn bestreden. De appellante heeft aangevoerd dat zij de stortingen in overeenstemming met de procedures heeft behandeld, maar het Hof oordeelt dat de handelwijze van de appellante een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Het Hof heeft ook geoordeeld dat het verzoek om herroeping van de eerdere beschikking niet door het Hof kan worden behandeld, omdat dit de bevoegdheid van de rechter die de beschikking heeft gewezen overschrijdt.
Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van de eerste rechter bevestigd, met verbetering van gronden, en de appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellante belang heeft bij haar vordering, ondanks de noodregeling die op de bank van toepassing is, en dat de vordering tot doorbetaling van loon voor de periode van 29 juli 2015 tot 14 december 2015 niet toewijsbaar is, omdat de arbeidsovereenkomst op dat moment al was ontbonden.