ECLI:NL:OGHACMB:2016:84

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
KG 76372, H 48/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op staande voet van een bankmedewerkster en de bevoegdheid van het Hof in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de appellante, een medewerkster van Girobank, op staande voet is ontslagen. De appellante was werkzaam als branchemanager en heeft stortingen van klanten in ontvangst genomen zonder dat een andere bankmedewerker aanwezig was. Dit leidde tot het ontslag op staande voet, omdat de bank stelde dat de appellante zich niet aan de geldende procedures had gehouden. De appellante heeft in hoger beroep gevorderd dat het Hof het vonnis van de eerste rechter zou vernietigen en haar vorderingen zou toewijzen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de feiten die door het Gerecht in eerste aanleg zijn vastgesteld, niet zijn bestreden. De appellante heeft aangevoerd dat zij de stortingen in overeenstemming met de procedures heeft behandeld, maar het Hof oordeelt dat de handelwijze van de appellante een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Het Hof heeft ook geoordeeld dat het verzoek om herroeping van de eerdere beschikking niet door het Hof kan worden behandeld, omdat dit de bevoegdheid van de rechter die de beschikking heeft gewezen overschrijdt.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van de eerste rechter bevestigd, met verbetering van gronden, en de appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat de appellante belang heeft bij haar vordering, ondanks de noodregeling die op de bank van toepassing is, en dat de vordering tot doorbetaling van loon voor de periode van 29 juli 2015 tot 14 december 2015 niet toewijsbaar is, omdat de arbeidsovereenkomst op dat moment al was ontbonden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummers: KG 76372, H 48/2016
Uitspraak: 26 juli 2016 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[appellante],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg,
tegen
de naamloze vennootschap
GIROBANK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. Saleh.
Partijen worden hierna [appellante] en Girobank genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 14 december 2015. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 4 januari 2016 van een daartoe strekkende akte van hoger beroep. Op 22 januari 2016 heeft [appellante] een memorie van grieven, met producties, ingediend waarbij grieven zijn voorgedragen en toegelicht. [appellante] heeft geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Girobank c.s. in de proceskosten van beide instanties.
1.3
Girobank heeft op 18 februari 2016 een memorie van antwoord ingediend. Hierbij heeft zij de grieven van [appellante] bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op 5 april 2016 hebben partijen ieder een schriftelijk pleidooi, met producties, ingediend.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De door het GEA onder 2.1, 2.3 en 2.5 tot en met 2.7 vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden, zodat het Hof van die feiten zal uitgaan. In de kern gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2. [
appellante] was branchemanager bij de Girobank vestiging te Zuikertuintje. Klanten van de bank hebben de mogelijkheid om contant geld op hun rekening te storten. De gebruikelijke procedure daarvoor is de zogenoemde ‘quick deposit’. Deze houdt in dat de klant een envelop met geld deponeert in een daarvoor bestemde ‘quick deposit box’. Ook de vestiging Zuikertuintje was voorzien van een dergelijke box. Voor het legen van de quick deposit box en de verdere afhandeling van de inhoud daarvan geldt voor de bankmedewerkers een gedetailleerde procedure.
2.3. [
appellante] heeft van meerdere klanten van Girobank, waaronder de heer M. [bankmedewerker], stortingen in ontvangst genomen in haar werkkamer zonder dat daarbij een andere bankmedewerker aanwezig was. [bankmedewerker] heeft medio 2015 aan Girobank kenbaar gemaakt dat door hem bij [appellante] verrichte stortingen met een totaalbedrag van ruim
1 miljoen gulden niet zijn bijgeschreven op de desbetreffende bankrekeningen.
2.4. [
appellante] is op 28 juli 2015 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 28 juli 2015 wordt onder meer vermeld dat aan [appellante]n enveloppen met geld zijn overhandigd om te worden gestort op aangegeven rekeningen, dat de stortingen niet zijn bijgeschreven, en dat zij heeft verzuimd zich aan de geldende procedures te houden.

3.De beoordeling

3.1. [
appellante] heeft gevorderd dat Girobank haar weer te werk stelt en wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op haar loon voor de periode vanaf 29 juli 2015. Het GEA heeft de vorderingen afgewezen op de grond dat naar haar voorlopige oordeel de gestelde reden van het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden.
3.2.
Girobank heeft op 12 november 2015 bij het GEA een verzoekschrift ingediend dat strekt tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het GEA heeft dit verzoek bij beschikking van eveneens 14 december 2015 toegewezen en beslist dat, voor het geval in rechte komt vast te staan dat tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat, deze arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van de datum van de beschikking. Aan dit oordeel heeft het GEA ten grondslag gelegd dat de in de beschikking vermelde omstandigheden een dringende reden opleveren die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.
3.3. [
appellante] heeft een aan het GEA gericht verzoek om herroeping van deze beschikking overgelegd. Zij heeft bepleit dat het Hof gelijktijdig met het hoger beroep in de kortgedingprocedure beslist op het verzoek om herroeping. Daartoe is het Hof echter niet bevoegd, nu op een verzoek om herroeping wordt beslist door de rechter die de beschikking heeft gewezen (artikel 429r en artikel 384 Rv).
3.4.
Nu de arbeidsovereenkomst in ieder geval per 14 december 2015 is ontbonden, is de vordering van [appellante] om haar weer te werk te stellen niet toewijsbaar. Ook de vordering tot doorbetaling van loon vanaf die datum moet om die reden worden afgewezen.
3.5.
Dit betekent dat nog dient te worden beoordeeld of de vordering van [appellante] om betaling van loon voor de periode 29 juli 2015 tot 14 december 2015 toewijsbaar is. Daarvoor dient te worden onderzocht of – naar het voorlopige oordeel van de kortgedingrechter – aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Daarbij geldt dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding slechts dan plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn.
3.6.
Girobank heeft erop gewezen dat op haar de noodregeling bedoeld in artikel 28 van de Landsverordening Toezicht Bank en Kredietwezen (hierna: LTBK) van toepassing is en dat ingevolge artikel 31 lid 1 LTBK het uitspreken van de noodregeling tot gevolg heeft dat de kredietinstelling niet kan worden genoodzaakt tot nakoming van zijn schulden. Zij verbindt hieraan de gevolgtrekking dat [appellante]n niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot doorbetaling van loon.
3.7.
Het Hof deelt die conclusie niet. [appellante] behoudt belang bij haar vordering. Op grond van artikel 31 lid 2 LTBK kan de Centrale Bank uitkeringen doen op schulden van de kredietinstelling, voor zover dit gelet op haar liquiditeitspositie verantwoord is. Door Girobank is niet gesteld dat en waarom toewijzing van de vordering voor de Centrale Bank geen aanleiding zal zijn om van haar bevoegdheid tot betaling geen gebruik te maken. Verder geldt dat de noodregeling een naar zijn aard tijdelijke regeling is. Gesteld noch gebleken is dat beëindiging daarvan binnen enigszins afzienbare termijn niet te verwachten is. Na de beëindiging van de noodregeling herleeft de noodzaak tot betaling van schulden. Ook gelet daarop heeft [appellante]n voldoende belang bij deze vordering.
3.8. [
appellante]n heeft aangevoerd dat het protocol voor de quick deposit box niet voorschrijft dat deze ‘in dual’, dat wil zeggen door twee bankmedewerkers, moet worden geleegd. Deze grief faalt nu in het protocol onder de titel ‘Handling Incoming Quick Deposit, Number: 5.22, Version: May 2008’ onder 1 expliciet is vermeld dat de ‘Accountability’ voor het openen van de deposit box ligt bij twee bankmedewerkers, terwijl onder ‘Activity’ is vermeld ‘Opens the Quick Deposit Box (in dual)’.
3.9.
Ook de grief dat het in 3.8 vermelde voorschrift niet geldt in dit geval, waarin het niet gaat om stortingen in de quick deposit box maar om stortingen die bij [appellante] in persoon zijn gedaan, wordt verworpen. De strekking van het protocol is dat de verwerking van contante stortingen bij de bank met de nodige waarborgen is omgeven teneinde, zowel in het belang van de klant als in het belang van de bank, de juiste afhandeling van de gelden zoveel mogelijk te verzekeren. Het ligt in de rede dat indien om welke reden dan ook geen gebruik werd gemaakt van de quick deposit box maar een stortingsenvelop persoonlijk werd overhandigd, voor welke situatie kennelijk geen apart protocol geldt, de regels voor stortingen in de quick deposit box zoveel mogelijk overeenkomstig worden toegepast. Dit moet voor [appellante]n als branchmanager met vele jaren ervaring in het bankwezen ook evident zijn geweest.
3.10. [
appellante] heeft gesteld dat de bank ermee bekend was dat zij stortingen in ontvangst nam op haar eigen kamer buiten aanwezigheid van een tweede bankmedewerker. Deze stelling is niet aannemelijk geworden nu deze is betwist door Girobank en door [appellante] niet nader is onderbouwd. Voor verder feitenonderzoek is in deze procedure geen plaats. De stelling dat andere bankmedewerkers ook stortingen van de heer [bankmedewerker] in ontvangst hebben genomen, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van [appellante]n. Daar komt bij dat voorshands aannemelijk is dat deze medewerkers vielen onder de verantwoordelijkheid van [appellante], die de handelwijze van een van beiden ook heeft gesanctioneerd.
3.11. [
appellante] heeft verder gesteld dat, als er al een procedure gold, zij daarvan uit hoofde van haar zelfstandigheid als branchmanager mocht afwijken. Girobank heeft dit betwist. Het Hof is van oordeel dat van een leidinggevende juist mag worden verwacht dat zij extra oog heeft voor het naleven van interne procedures, die bedoeld zijn om de integriteit te waarborgen. Juist van haar mocht dus worden verwacht dat zij de desbetreffende regels strikt zou naleven. Dat zij dat heeft nagelaten mag haar als leidinggevende dus in het bijzonder worden aangerekend. Dit geldt te meer nu zij geen enkele reden heeft gegeven voor de afwezigheid van een collega bij de stortingen. Die afwezigheid wordt niet verklaard doordat zij extra service wilde verlenen aan een goede klant. Nu een geldige reden voor die afwezigheid niet naar voren is gebracht, moet worden aangenomen dat die ontbrak.
3.12. [
appellante] heeft aangevoerd dat zij de stortingen die zij persoonlijk in ontvangst nam in gesloten envelop afgaf aan de supervisor van de kassa, die de enveloppen vervolgens opende en voor verdere afhandeling zorgde. Girobank heeft dit niet betwist, zodat van de juistheid van de stelling wordt uitgegaan. Dit doet echter aan de verwijtbaarheid van het handelen van [appellante]n niet af, nu overeind blijft dat zij het protocol bij het in ontvangst nemen van contante stortingen stelselmatig heeft geschonden. Zoals Girobank terecht heeft aangevoerd, kan als gevolg daarvan niet aan de hand van de waarneming van een tweede bankmedewerker worden geverifieerd of de enveloppen daadwerkelijk door de heer [bankmedewerker] aan [appellante] zijn overhandigd.
3.13.
De grief van [appellante]n tegen de vaststelling van het GEA dat de resultaten van door Girobank verricht onderzoek uitwezen dat onregelmatigheden aan eiseres te wijten zijn, slaagt. Dit onderzoek is immers niet overgelegd, zodat onduidelijk is gebleven wat de resultaten daarvan precies inhielden en op welke bevindingen die conclusies waren gebaseerd. Door het Hof zijn de onderzoeksresultaten als zodanig dan ook niet aan de beoordeling ten grondslag gelegd.
3.14.
Naar het voorlopig oordeel van het Hof levert de handelwijze van [appellante]n een dringende reden op voor ontslag op staande voet en zal het ontslag stand houden in een bodemprocedure tot nietigverklaring daarvan. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
3.15 [
appellante]n zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Girobank. Deze worden begroot op NAf 5.100,= (3 punten maal tarief NAf 1.700,=) aan gemachtigdensalaris en
NAf 442,26 aan betekeningskosten.
BESLISSING
Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis,
- veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep van Girobank, tot op heden begroot op NAf 5.542,26,
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, H.J. Fehmers, F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging uitgesproken op 26 juli 2016.