Uitspraak
1.[APPELLANT sub 1]
2. [APPELLANTE sub 2]
1. Het verloop van de procedure
3.BESLISSING
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van het Land begroot op NAf 5.421,50,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin hun vordering tot verkrijging van eigendom door verjaring van een perceel grond werd afgewezen. Appellanten, die in 1980 een stuk grond in erfpacht verkregen, hebben in de loop der jaren land gewonnen door het opvullen van de Great Salt Pond, wat resulteerde in drie nieuwe percelen. Het derde perceel, waar de zaak om draait, is nog niet officieel opgemeten door het Kadaster. Appellanten hebben in 2010 een verzoek ingediend voor uitgifte in erfpacht van dit perceel, maar het Land Sint Maarten heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellanten in eerdere jaren ook al pogingen hebben gedaan om erfpacht te verkrijgen, wat volgens het Hof betekent dat zij zichzelf niet als bezitter beschouwden.
Het Hof heeft de grieven van appellanten gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat zij niet als bezitter van het derde perceel kunnen worden aangemerkt, omdat hun verzoeken om erfpacht aantonen dat zij wisten dat het perceel eigendom van het Land was. De wet stelt dat een rechtsvordering door verloop van 20 jaren verjaart, maar het Hof oordeelt dat appellanten niet ondubbelzinnig hebben geclaimd eigenaar te zijn van het derde perceel gedurende de verjaringstermijn. Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg wordt bevestigd, en appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het Land.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van bezit en de intentie van de bezitter in het kader van verkrijgende verjaring, en bevestigt dat de verzoeken van appellanten om erfpacht niet kunnen worden opgevat als een claim op eigendom.