Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
“(…) dat Winair, met haar (…) aanbevelingen en door haar medewerking te verlenen aan de opzegging door het Land van de (…) gesloten overeenkomst, gehandeld heeft in strijd met de goede trouw”.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten. [Appellant] vorderde betaling van NAf. 1.398.002,55 op grond van een ongedaanmakingsverbintenis die volgens hem tot stand is gekomen na de buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst. Het GEA heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een buitengerechtelijke ontbinding, waardoor de vordering van [appellant] werd afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven uiteengezet en verzocht om vernietiging van de eerdere vonnissen en toewijzing van zijn vordering.
De procedure begon met een tussenvonnis op 15 oktober 2013 en een eindvonnis op 8 april 2014. [Appellant] heeft op 7 mei 2014 hoger beroep ingesteld. Winair en het Land Sint Maarten hebben verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat de vordering van [appellant] verjaard is. Het Hof heeft vastgesteld dat de vordering tot nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis is verjaard, omdat de overeenkomst op 19 of 25 oktober 2005 is ontbonden en de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken.
Het Hof heeft geoordeeld dat de eerdere procedure tussen BBPM en Winair niet relevant is voor de verjaring van de onderhavige vordering. De vordering van [appellant] is derhalve verjaard, en het Hof heeft het bestreden vonnis bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2016.