ECLI:NL:OGHACMB:2016:76

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
AR 3399/10, ghis 71009, H 382/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake beëindigde samenwerking in een watersportbedrijf met betrekking tot investeringen en verdeling van gemeenschap

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een appellant en twee geïntimeerden over de beëindiging van een samenwerking in een watersportbedrijf. De appellant, die als investeerder optrad, heeft in totaal Afl. 91.048,80 geïnvesteerd in de aanschaf en het opknappen van boten, autohuur en notariskosten. De geïntimeerden, die de onderneming exploiteerden, hebben ook kosten gemaakt en hebben een reconventionele vordering ingesteld tot verdeling van de gemeenschap.

Het Hof heeft vastgesteld dat er een gemeenschap is ontstaan door de gezamenlijke aanschaf van de boten en dat de geïntimeerden de boten sinds 2010 hebben geëxploiteerd. De appellant vorderde terugbetaling van zijn investering, terwijl de geïntimeerden ook hun kosten en arbeid in de onderneming hebben ingebracht. Het Hof oordeelde dat de boten aan de geïntimeerden moeten worden toebedeeld, maar dat de appellant recht heeft op terugbetaling van zijn investering wegens overbedeling.

Het vonnis, uitgesproken op 26 juli 2016, vernietigde het eerdere vonnis en bepaalde dat de geïntimeerden hoofdelijk aan de appellant moesten betalen voor de overbedeling, evenals de proceskosten in zowel eerste aanleg als hoger beroep. De totale kosten werden begroot op Afl. 9.779,-.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 3399/10, ghis 71009, H 382/14
Uitspraak: 26 juli 2016 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed,
tegen
[GEÏNTIMEERDE SUB 1]
en
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: A. Aresu.
Partijen worden hierna [appellant], [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden gezamenlijk ook [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Uit het door dit Hof gewezen tussenvonnis van 17 november 2015 blijkt het verloop van de procedure tot die datum. Op 19 januari 2016 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van mr. Fehmers, lid van dit Hof, en waar zijn verschenen [appellant], bijgestaan door mr. Mohamed, en A. Aresu namens [geïntimeerden] Op 23 februari 2016 heeft [appellant] een akte uitlating voortzetting ingediend.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het Hof neemt als gesteld en onvoldoende weersproken het volgende als vaststaand aan. Partijen hebben op enig moment het plan opgevat om een watersportbedrijf op te zetten. In 2010 zijn met dat doel twee boten gekocht, genaamd Naam boot 1] en Naam boot 2]. Het was de bedoeling van partijen dat [appellant] zou optreden als investeerder en dat [geïntimeerden]. de onderneming zouden exploiteren. Op 19 april 2010 is opgericht Eco-Sub & Watersports N.V., 60% van de aandelen was in handen van [geïntimeerde sub 2] en 40% van [appellant]. De boten zijn niet in eigendom aan de vennootschap overgedragen noch zijn daarin andere vermogensbestanddelen of ondernemersactiviteiten ondergebracht.
2.2. [
Appellant] heeft gesteld dat hij in totaal Afl. 91.048,80 heeft besteed aan de aanschaf en het opknappen van de boten, autohuur en notariskosten. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een overzicht overgelegd van door hem betaalde bedragen, dat is ondertekend door zowel [appellant] als [geïntimeerden]. (productie 1 bij het verzoekschrift). Dit overzicht vermeldt dat de daarin genoemde bedragen zijn ontvangen van [appellant] “for the company Eco Sub as capital for the purchasing of all support and foundation of Eco Sub”. In aanvulling op dit overzicht heeft [appellant] gesteld dat hij US$ 4.000,- aan transportkosten heeft betaald en dat de kosten van auto’s in totaal US$ 6.253,22 hebben bedragen. De vordering van [appellant] strekt ertoe dat [geïntimeerden]. worden veroordeeld tot betaling van het bedrag dat hij heeft geïnvesteerd.
2.3. [
Geïntimeerden] hebben gesteld dat zij ook kosten hebben gemaakt, te weten
US$ 37.333 aan aanschafkosten van de boten, Afl. 10.044,75 aan transportkosten,
Afl. 23.476,80 aan onderhoudskosten en Afl. 6.322,50 aan kantoorkosten. Daarnaast hebben [geïntimeerden]. gesteld dat zij gedurende zestien maanden arbeid in de onderneming hebben gestoken en dat dit dient te worden gewaardeerd op
Afl. 57.299,50. Zij hebben een reconventionele vordering ingesteld, strekkende tot verdeling overeenkomstig hun stellingen.
2.4.
Naar het oordeel van het Hof is door de gezamenlijke aanschaf van de boten een gemeenschap ontstaan. Dit volgt niet alleen uit het feit dat beide partijen een deel van de koopprijs van de boten hebben betaald, maar ook uit hun gezamenlijke voornemen om die boten te gaan exploiteren. Tot de aldus gevormde gemeenschap behoren ook de overige investeringen die partijen hebben gedaan ter uitvoering van het plan om voor gezamenlijke rekening en risico de boten uit te baten.
2.5. [
Geïntimeerden] hebben onweersproken gesteld dat de boot [naam boot 2] op enig moment is verkocht en dat in plaats daarvan een andere boot, [naam boot 3] genaamd, is gekocht. Hier is sprake van zaaksvervanging als bedoeld (artikel 3:167 BW), zodat ook de boot [naam boot 3] tot de gemeenschap behoort.
2.6.
De vorderingen van [appellant] strekken ertoe dat hij zijn investering terug krijgt. Hij heeft geen behoefte aan de boten. Het Hof begrijpt de vordering, mede naar aanleiding van het verhandelde ter comparitie, aldus dat [appellant] verdeling van de gemeenschap vordert met toedeling van de boten aan [geïntimeerden] en veroordeling van [geïntimeerden] om wegens overbedeling het gevorderde bedrag aan [appellant] te betalen.
2.7.
Ook [geïntimeerden] sturen blijkens hun stellingen en reconventionele vordering in eerste aanleg aan op verdeling van de gemeenschap. Het Hof zal dan ook daartoe overgaan.
2.8. [
Appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerden] de boten – in strijd met het hiervoor bedoelde voornemen - van het begin af aan zelfstandig, zonder zijn bemoeienis of medeweten, hebben geëxploiteerd. Hij heeft dit onderbouwd door folders met aangeboden activiteiten, prijzen en contactgegevens over te leggen. Verder heeft hij ter staving van zijn stelling foto’s in het geding gebracht. Voor zover [geïntimeerden] hebben bedoeld te betwisten dat zij de boten vanaf 2010 hebben geëxploiteerd in de toeristenindustrie, is die betwisting ontoereikend geweest. Het wordt dan ook als vaststaand aangenomen dat de boten sinds 2010 deel hebben uitgemaakt van een watersportbedrijf van [geïntimeerden] Gelet op het feit dat [geïntimeerden]. de boten van meet af aan onder zich hebben gehad en hebben geëxploiteerd, zullen deze in het kader van de verdeling van de gemeenschap als de meest gerede partij aan [geïntimeerden] worden toebedeeld.
2.9.
De vordering tot betaling wegens overbedeling van het bedrag dat [appellant] in de boten en de geplande onderneming heeft geïnvesteerd, is eveneens toewijsbaar. Het betreft het totale bedrag dat [appellant] heeft betaald voor het opzetten van een onderneming waarvan alle vermogensbestanddelen en baten vanaf het begin geheel ten gunste van [geïntimeerden] zijn gekomen en die nu dus definitief aan hen worden toebedeeld. Dat [geïntimeerden] zelf ook kosten hebben gemaakt en investeringen hebben gedaan ligt voor de hand. Maar investeringen van [geïntimeerden] doen niet af aan overbedeling van [appellant], omdat [geïntimeerden]. alle vermogensbestanddelen toebedeeld krijgen. Nu voorts de door [geïntimeerden] gestelde bedragen zijn betwist en zij deze niet nader hebben onderbouwd, kan daarmee ook om die reden in hun voordeel geen rekening worden gehouden. Niet alleen van de door hen gemaakte initiële kosten, ook van het verdere verloop van de exploitatie van de boten hebben [geïntimeerden] op geen enkele manier verantwoording afgelegd. Voor zover [geïntimeerden] hebben betoogd dat de investeringen niets hebben opgeleverd en dat [appellant] moet bijdragen in het geleden verlies, worden zij in dat betoog om die reden evenmin gevolgd.
2.10. [
Appellant] heeft gesteld dat hij US$ 28.700,- in de aanschaf van de boten heeft geïnvesteerd. Het Hof zal van dit bedrag uitgaan nu dit door [geïntimeerden] blijkens het in 2.2 vermelde overzicht is geaccordeerd. Hetzelfde geldt voor de bedragen van
Afl. 10.530,- voor onderhoud van de boten, Afl. 2.366,- aan notariskosten, en
Afl. 4.000,- aan autokosten. Daarnaast hebben [geïntimeerden] blijkens het door hen overgelegde overzicht (productie 1 bij de conclusie van antwoord) erkend de kosten van autohuur van US$ 6.253,22 en de door [appellant] betaalde transportkosten van
US$ 4.000,-. Het totaal van de investeringen door [appellant] komt daarmee op
US$ 38.953,22 en Afl. 16.896,-. Deze bedragen zijn toewijsbaar.
2.11.
Nu de verplichting tot betaling voor [geïntimeerden] pas ontstaat door dit vonnis, is geen wettelijke rente verschuldigd vanaf een eerdere datum. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
2.12.
De grief dat [appellant] door het GEA is veroordeeld in de proceskosten in reconventie wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag verworpen.
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn als hierna te melden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
2.14. [
Geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door [appellant] gemaakte proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep. Het Hof ziet aanleiding om van het liquidatietarief af te wijken, gelet op de aard van de zaak en de inhoud van de door de gemachtigde van [appellant] ingediende processtukken. De kosten worden begroot op respectievelijk Afl. 2.200,- (2 punten x tarief Afl. 1.100,-) en NAf 4.400,- (2 punten maal tarief Afl. 2.200,-) aan gemachtigdensalaris, Afl. 910,- en NAf 1.820,- aan griffierecht en Afl 192,- en Afl. 257,- aan betekeningskosten. In totaal derhalve Afl. 9.779,-.
BESLISSING
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis,
- verdeelt de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt,
  • deelt de tot de gemeenschap behorende boten [naam boot 1] en [naam boot 3] toe aan [geïntimeerden],
  • veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellant] wegens overbedeling te betalen US$ 38.953,22 en Afl. 16.896,-,
  • veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers, F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging uitgesproken op 26 juli 2016.